Pas op met grote, negatieve verhalen over secularisatie
Het maakt verschil hoe je praat over secularisatie. De kerk moet oppassen met grote, negatieve verhalen. Secularisatie is vooral iets wat zich voltrekt of juist weerstaan wordt in concrete mensenlevens.
Altijd als ik denk aan secularisatie, denk ik aan het Floresplein in Groningen. Ik zie mezelf dan weer fietsen, op weg naar een gemeentelid in een van de kleine straten rond het plein. Ik zie, aan de rand van het plein, de rijzige toren van de Sionskerk, met zijn goudgele wijzerplaat, waarop mijn oog altijd even bleef hangen. Hoe vaak heb ik hier, in huiskamers met uitzicht op de kerk, het verhaal niet gehoord: „Wij zijn in de jaren zestig in de Sionskerk getrouwd.” Of: „Onze kinderen zijn er nog gedoopt.” Waarop dan vaak een zucht klonk, gevolgd door een veelbetekenende blik: „Tegenwoordig doen ze nergens meer aan.”
Dat de Sionskerk voor velen rond het Floresplein een symbool van secularisatie was, kwam niet alleen door kinderen die inmiddels van het geloof waren vervreemd. Ook het gebouw zelf riep wrange herinneringen op. In 1984 moest de hervormde gemeente de kerk afstoten. Het godshuis werd een bibliotheek, een restaurant, een buurtcentrum en is tegenwoordig in gebruik als moskee.
Als een ouder gemeentelid mij dan vertelde over het uitgestorven Floresplein waarover hij zijn blik liet dwalen als hij ’s zondagsmorgens stond te wachten op de bus, op weg naar de Martinikerk in het centrum, dan begreep ik wel waarom zo iemand somber was gestemd over de toekomst van de kerk. Het is niet makkelijk om heen te stappen over de pijn van kinderen die andere wegen gaan, of over het verdriet om een kerk waarin op vrijdagavond de Turkse gemeenschap samenkomt.
Grote verhalen
Zou dit soort ervaringen kunnen verklaren waarom secularisatieverhalen zo wijd verbreid zijn geraakt onder Nederlandse protestanten (om van rooms-katholieken te zwijgen)? Onder secularisatieverhalen versta ik verhalen die aan vier kenmerken voldoen: 1. ze vertellen een verhaal over verleden, heden en toekomst van het christelijk geloof; 2. ze trekken de lijn die verleden en heden verbindt door naar de toekomst; 3. deze verhaallijn focust op geloofsafval en kerkverlating; 4. deze secularisatie wordt voorgesteld als een vrijwel onafwendbaar proces.
Zulke secularisatieverhalen bestonden (en bestaan) in het groot, onder intellectuelen die luidkeels verkondigden dat geloof en modernisering niet samen kunnen gaan. Grote secularisatieverhalen werden verteld in boeken over ”het einde van de religie”, door journalisten die geloof met klederdracht associeerden, door schoolbestuurders die godsdienst van het curriculum schrapten en door architecten die stadswijken planden zonder één moment te denken aan een kerkgebouw.
Interessanter zijn echter de kleine secularisatieverhalen – de weemoedige terugblikken en sombere toekomstverwachtingen die ik op huisbezoek in Groningen te horen kreeg en die nog altijd in menige kerkbode en oudejaarspreek worden uitgedragen. Het zijn verhalen over tijden waarin de Sionskerk ”nog” vol zat en Nederland ”nog” een christelijk land was. Kleine secularisatieverhalen hoor je van kerkgangers die in hun wijk een minderheid geworden zijn, of van kerkverlaters die je vertellen dat ze hun gereformeerde opvoeding achter zich gelaten hebben.
Toekomstverwachting
Hoe kan het dat zulke secularisatieverhalen, in het groot en in het klein, in Nederland zo populair geworden zijn? Volgens de antropoloog Peter van der Veer valt het succes van secularisatieverhalen mede te verklaren uit hun overeenkomst met andere ”grote verhalen”. Zo geloofden marxisten maar wat graag in het einde van de religie. Dit secularisatieverhaal paste namelijk bij de marxistische droom van een socialistische heilstaat. Liberalen, op hun beurt, vertelden secularisatieverhalen omdat bevrijding van kerkelijke voogdij en religieuze indoctrinatie paste bij hun liberale mensbeeld.
Naar analogie hiervan zou je kunnen denken dat protestanten een verhaal van almaar voortschrijdende secularisatie plausibel vonden in het licht van een apocalyptische christelijke toekomstverwachting. Wie nagaat hoe Nederlandse protestanten de afgelopen decennia over secularisatie hebben gesproken, stuit inderdaad veelvuldig op publicaties die kerksluiting duiden als een ”teken des tijds”, of die de profetie dat „de liefde van velen verkouden” zal (Matt. 24) toepassen op dalend kerkbezoek in Nederland.
„De komst van de dag des Heeren”, heet het dan, „gaat gepaard met grote duisternis. De godsverduistering is het signaal dat het einde aller dingen nabij is.” Wat zegt iemand die zulke woorden bij herhaling heeft gehoord, vanaf de kansel en uit de christelijke pers, en op het Floresplein omhoogblikt naar de toren van de Sionskerk? Je kunt het zo iemand niet euvel duiden dat hij of zij in Bijbelse termen een secularisatieverhaal vertelt over ”de macht van de secularisatie” die de kerk tot een kleine kudde zal terugbrengen.
Principieel open
Toch kan dit niet het hele verhaal zijn. De christelijke toekomstverwachting, weet iedere kerkganger, is rijker en complexer. Een christen belijdt dat de toekomst in Gods hand ligt – dat de toekomst dus principieel open is, in de zin dat het God vrij staat de geschiedenis anders te leiden dan mensen kunnen voorzien of voorspellen. Wie niet op het eschaton (het einde van de geschiedenis) vooruit wil lopen, doet er dus goed aan om voorzichtig te zijn met toekomstvoorspellingen.
Daar komt bij dat de kerk naar christelijke overtuiging van ”alle tijden en plaatsen” is, zodat het geen pas geeft om een toekomstverwachting te baseren op de lotgevallen van de kerk in West-Europa in de afgelopen eeuw. De kerk van Jezus Christus bevindt zich niet alleen aan het Groningse Floresplein, maar ook aan de Rua Montevideu in Rio de Janeiro en in de Oryu-dong in Seoul.
De overeenkomst tussen secularisatieverhalen en christelijke toekomstverwachting is dus niet zo groot als ze lijkt. In het licht van de christelijke eschatologie is de toekomst van de kerk principieel open.
Gekleurde bril
Zouden het dan toch de pijnlijke ervaringen van oudere generaties kerkgangers zijn die de ruime verbreiding van secularisatieverhalen in de kerk verklaren? Zijn sombere geluiden over de toekomst van de kerk in Nederland dan wellicht vooral (hoewel zeker niet uitsluitend) geworteld in persoonlijk verdriet om kinderen die de kerk vaarwel hebben gezegd, of in pijn om een dierbaar kerkgebouw die nog altijd wordt gevoeld als het islamitische vrijdaggebed er begint?
Dit zou geen vreemde gedachte zijn: Ezra verhaalt al van familiehoofden die huilden bij de inwijding van de herbouwde tempel omdat zij zich de schoonheid van de eerste tempel herinnerden. Überhaupt appelleren sombere toekomstverwachtingen vaak aan een weemoed die jongere generaties slechts van horen zeggen kennen.
Tegelijk wijst onderzoek voortdurend uit dat wij in verhalen niet alleen stem geven aan onze ervaring, maar dat omgekeerd onze ervaring ook wordt bemiddeld door verhalen die in onze omgeving de ronde doen. Verhalen zijn als gekleurde brillen: ze bepalen mede wat wij in onze werkelijkheid zien en hoe wij deze werkelijkheid interpreteren. Wie veel preken over aanzwellend ongeloof in het laatst der dagen heeft beluisterd, heeft een verhaalsjabloon ontvangen waarmee hij de Eyüp Sultanmoskee aan het Floresplein bijna onwillekeurig als een ”teken des tijds” kan duiden.
Hoe menselijke ervaringen en verhaalsjablonen wederzijds op elkaar inwerken, hoeft ons hier niet verder bezig te houden. Het punt is slechts dat de pijn van een generatie die haar kinderen de kerk heeft zien verlaten, mede zou kunnen verklaren waarom Nederlandse protestanten vatbaar zijn geworden voor secularisatieverhalen, terwijl de prominentie van zulke verhalen omgekeerd beïnvloedt wat deze protestanten zien als zij in Nederland om zich heen kijken.
Idealisering
De vraag is dan hoe gelukkig we moeten zijn met een kerk die secularisatieverhalen vertelt. Hoe verstandig is het om secularisatie voor te stellen als een langetermijnproces dat de komende jaren ongetwijfeld verder om zich heen zal grijpen? Ik noemde al een theologisch bezwaar: secularisatieverhalen dreigen de vrijheid van Gods handelen in de tijd te miskennen. Maar dat is niet het enige. Aan het genre van secularisatieverhalen, zoals ik dat hiervoor heb omschreven, kleven ten minste nog drie andere nadelen.
Een daarvan is een onverbeterlijke neiging tot idealisering van het verleden. Weemoedig spreken mensen over tijden „waarin de kerk nog vol zat.” Zo’n verleden krijgt dan een gouden randje. Maar was het in de jaren vijftig werkelijk eenvoudiger dan nu om christen te zijn? Waren er ook toen geen machten –denk slechts aan de macht der gewoonte– die mensen afhielden van de dienst aan God?
Uiteraard zeg ik niet dat gewoonten verkeerd zijn – verre van dat. Ik stel slechts vast dat geloof in God vandaag niet voor het eerst iets tegendraads heeft. Elke tijd kent zijn eigen verleidingen, zijn eigen namaakgoden, zijn eigen comfortzones waarin mensen zich doof kunnen houden voor het Evangelie. Het is daarom misleidend om te denken dat geloven vroeger makkelijker was dan nu.
Een tweede, zwaarwegender bezwaar is dat de mens uit beeld dreigt te verdwijnen als secularisatie wordt voorgesteld als een langetermijnproces veroorzaakt door verlichting, modernisering en rationalisering. Ik ontken niet dat zulke begrippen verwijzen naar reële historische processen. Maar wat gebeurt er als deze processen gepersonifieerd worden tot machten die een eigen leven leiden? Als de verlichting ”velen in haar greep” heet te hebben of als secularisatie gelijkgesteld wordt aan een ”monster” dat zijn duizenden verslaat?
Deze beeldspraak miskent dat mensen zélf hun oren toestoppen voor het Evangelie, hun Bijbel laten verstoffen of besluiten op zondagochtend uit te slapen. Over kerkverlating kun je niet laatdunkend zeggen: dit speelt zich hoog boven mijn hoofd af, ver buiten het bereik van mijn individuele verantwoordelijkheid. De vraag in wie wij geloven, op wie wij vertrouwen of waarnaar ons verlangen uitgaat, vergt een persoonlijk antwoord. Historische generalisaties hebben hun nut, maar mogen niet verhullen dat de vraag aan wie of waaraan wij ons leven toevertrouwen uiteindelijk door mensen zelf moet worden beantwoord.
Contraproductief
Dit brengt ons, tot slot, bij het contraproductieve effect dat secularisatieverhalen kunnen sorteren. Zoals de Amsterdamse godsdiensthistoricus Peter van Rooden heeft laten zien, zijn kerkverlaters vaak geneigd hun gang uit de kerk met een groot verhaal te legitimeren. Ze spreken bijvoorbeeld over de ”dwang” van religieus conformisme en de ”vrijheid” die ze ervoeren toen ze de kerk verlaten hadden. Het valt niet moeilijk om in deze woorden een klassiek secularisatieverhaal te herkennen.
Dat mensen hun levensverhaal met behulp van zulke grote verhalen schrijven, is geen verrassing. Hierboven zagen we al dat verhaalsjablonen fungeren als gekleurde brillen die mede bepalen hoe mensen de werkelijkheid waarnemen. De vraag is dan welke verhaalsjablonen er in hun omgeving voorhanden zijn. Naar welke grote verhalen kunnen mensen grijpen als ze kerkverlating willen rechtvaardigen, voor zichzelf of voor anderen?
Onderzoek van de Amerikaanse godsdienstwetenschapper John D. Barbour wijst uit dat kerkverlaters hun verhaalvormen vaak ontlenen aan de kerkelijke traditie waarin ze groot zijn geworden. De kerk is, met andere woorden, een belangrijke leverancier van verhalen. Dan klemt uiteraard de vraag hoe de kerk zelf over secularisatie spreekt. Draagt ze wellicht niet onbedoeld bij aan legitimering van kerkverlating als ze ”verder voortschrijdende secularisatie” een plausibel toekomstscenario noemt?
Alternatieven
Ik stel deze vragen niet uit onbegrip voor mensen die zoekend en tastend proberen te begrijpen waarom hun dochter niet meer naar de kerk gaat of waarom in Nederland het ene na het andere kerkgebouw gesloten wordt. Integendeel, ik stel deze vragen omdat het mij voor de kerk van belang lijkt hoe ze spreekt over haar gang door de tijd en over de secularisatie waarmee ze zich in West-Europa geconfronteerd ziet. Ik vraag me daarom af: Zijn er alternatieven voor de secularisatieverhalen van hierboven? Bestaan er wellicht andere manieren waarop wij –minder bombastisch en theologisch zuiverder– over secularisatie kunnen spreken?
Opnieuw zie ik mezelf dan fietsen langs het Floresplein. Op een steenworp afstand van de voormalige Sionskerk, in de Padangstraat, staat het missionair-diaconaal centrum van de protestantse gemeente. Vaak heb ik hier op donderdagavond aan tafel gezeten, in gesprek met mensen uit de buurt voor wie geloof weinig tot niets betekende. Sommigen hadden op een christelijke school gezeten; anderen kenden de kerk alleen van hinderlijk klokgelui op zondagochtend.
Uit die gesprekken in Het Pand valt niet zomaar een alternatieve kijk op secularisatie te destilleren. Sowieso heb ik niet de pretentie te weten hoe zo’n alternatief eruitziet. Wel heb ik uit die Groningse gesprekken vier inzichten meegenomen, waarvan ik me kan voorstellen dat ze een richting kunnen wijzen.
Een daarvan is het basale psychologische inzicht dat mensen dikwijls heen en weer geslingerd worden tussen uiteenlopende verlangens. Mensen willen individuen zijn, maar ook bij een groep horen. „Ik wil best geloven”, zei een jonge vrouw. Om er direct aan toe te voegen dat ze zoiets raars nooit aan haar vriendinnen zou kunnen uitleggen. Zo schipperen mensen tussen hun loyaliteiten, die ze elk als belangrijk ervaren – de ene soms wat meer, de andere soms wat minder.
Zou je daarom kunnen zeggen dat secularisatie niet zozeer kerkverlating is, als wel een leven waarin de relatie met God steeds minder gewicht krijgt? Dat secularisatie niet in de eerste plaats een kwestie is van niet in God geloven, maar van een leven waarin andere verlangens dan die naar God op de eerste plaats zijn gekomen?
Het tweede dat mij dikwijls trof, daar aan de Padangstraat, is hoezeer onze verlangens gevormd worden door mensen om ons heen en door verhalen over succes en geluk die in onze samenleving de ronde doen. Het is moeilijk om niet te verlangen naar een glanzende carrière als je net de Intermediair gelezen hebt. Voor je het weet, zet je je zinnen op een mooie baan, die op zichzelf niet slecht is, maar je bij God vandaan houdt als hij het voorwerp van je diepste verlangen wordt.
Zou secularisatie daarom te maken kunnen hebben met onze voornaamste verlangens? Zou er sprake kunnen zijn van secularisatie als onze diepste verlangens niet op God zijn gericht, maar op een voorwerp uit het ”saeculum” – uit de tijd die ons op aarde is gegeven?
Hoop
Sprekend over de verleiding van een mooie carrière viel mij natuurlijk op dat zulke secularisatie niet is voorbehouden aan mensen buiten de kerk. De werkloze man met wie ik op een avond tot halfelf zat te praten, was ronduit gepreoccupeerd door de status die een baan hem zou kunnen bezorgen. Zijn verlangen leek dus nogal geseculariseerd. Maar bracht ik het er zelf zo veel beter van af? Mijn academische werkomgeving appelleerde ook aan status en succes. Was ik wat dit betreft, voor zover ik aan die verleiding toegaf, niet net zo geseculariseerd als mijn buitenkerkelijke gesprekspartner?
Het laatste inzicht dat ik uit Groningen heb meegenomen ligt in het verlengde hiervan. Als het waar is dat onze verlangens dikwijls op hol slaan, op zoek naar bevrediging in het saeculum, laat de kerk dan een plek zijn waar mensen hun leven tegen het licht van Gods Woord kunnen houden. Laat de kerk dan een oefenplaats zijn, waar mensen elkaar helpen in te zien –biddend, lezend en vierend– dat hun verlangen uiteindelijk alleen door God gestild kan worden.
Laat de kerk zich dus niet vergalopperen in grote woorden over ”de macht van de secularisatie” –woorden die ver over onze hoofden heen vliegen– maar laat haar, als het enigszins mogelijk is, zoeken naar woorden die ons in alle concreetheid wapenen tegen de secularisatie van onze verlangens. Laat de kerk een plek zijn die tintelt van de hoop dat mensenlevens kunnen veranderen, niet alleen ten kwade, maar door Gods Geest ook ten goede.
Herman Paul
Dr. Herman Paul (1978) studeerde geschiedenis, wijsbegeerte en journalistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij in 2006 cum laude promoveerde op een geschiedfilosofische studie. Hij was gastonderzoeker aan het Center of Theological Inquiry in Princeton (VS) en is sinds 2007 verbonden aan de Universiteit Leiden als universitair docent historiografie en geschiedfilosofie. Hij publiceerde onder andere ”Het moeras van de geschiedenis. Nederlandse debatten over historisme” (2012) en ”Hayden White. The Historical Imagination” (2011). Veel van zijn onderzoek draait om de vraag hoe mensen met hun verleden omgaan en welke lessen, toekomstverwachtingen of zelfbeelden ze aan dit verleden ontlenen.