Buitenland

Tunesië moet weer worden wat het is: islamitisch

De islamitische Ennahdapartij in Tunesië, die de verkiezingen van vorig jaar glansrijk won, ziet geen tegenstelling tussen islam en democratie. „In Allahs ogen is ieder mens zeer belangrijk.”

Mark Wallet

14 April 2012 17:19Gewijzigd op 14 November 2020 20:30
Grote Moskee in Tunis. Foto RD
Grote Moskee in Tunis. Foto RD

Amor runt een winkeltje in de sjoeks van Tunis en raakt snel op dreef als het over de islam en Tunesië gaat. „De islam in Tunesië is gematigd. Altijd geweest”, bezweert hij. De jonge verkoper legt omstandig uit dat Tunesië niets van extremisme moet hebben. „We zijn geen woestijnvolk als Saudi-Arabië”, zegt hij met enig dedain. „Wij zijn een land aan zee dat altijd contacten heeft gehad met andere volken.”

Het straatbeeld in Tunis is inderdaad gevarieerd. Gesluierde en ongesluierde vrouwen lopen arm in arm, jonge meisjes in strakke jeans en met grote oorbellen bewegen zich tussen vriendinnen van wie geen sprietje haar te zien is. In een restaurant aan de hoofdstraat Avenue Habib Burguiba zet een man zich in het gezelschap van zijn gesluierde vrouw onbekommerd aan het bier. Op de achtergrond klinkt uit de speakers een oude hit van de Franse groep Labelle: ”Voulez-vous coucher avec moi ce soir?” (”Wil je met me slapen vannacht?”). Nee, het is hier geen Saudi-Arabië.

Toch leeft in het Westen de angst dat de (radicale) islam een snelle opmars maakt in Tunesië. Tot veler verbazing sleepte de islamistische Ennahdapartij bij de verkiezingen van oktober meer dan 40 procent van de stemmen in de wacht. Veel vrouwen in Tunis mogen dan ongesluierd over straat gaan, voorheen waren er in het centrum van de stad vrijwel helemaal geen gesluierde vrouwen te zien. Op het platteland, waar de sluier overigens nooit verdween, is de hoofdbedekking nu alomtegenwoordig.

De reuring die eerder dit jaar ontstond rond de uitzending van de animatiefilm ”Persepolis” is voor velen bovendien een teken aan de wand. In de film is Allah te zien als man met een lange witte baard, die door een van de hoofdpersonen woedend op het matje wordt geroepen om de executie van een geliefde. Honderden Tunesiërs balden vervolgens hun vuisten voor het kantoor van omroep Nessma, die de film op de buis had gebracht. Ze wierpen de medewerkers woorden toe als ”ongelovigen” en ”bastaards”. „De strijd om de Tunesische ziel is begonnen”, analyseerde de Amerikaanse krant The New York Times. „De salafisten”, fluisterden allerlei media. De radicale islam.

Sharia

Partijideoloog Ali Ben Arfa van Ennahda schudt op het partijkantoor zijn hoofd. „Die film was blasfemisch. We zijn een moslimland, vergeet dat niet. We zijn voor vrijheid van meningsuiting, maar niet voor het schofferen van gevoelens. En dat heeft niets met salafisme te maken.”

De islamitische partij huist in een gloednieuw kantoorgebouw aan de rand van zakenwijk Montplaisir in de hoofdstad Tunis. Bij de ingang roepen vaandels in vier talen de bezoeker ”welkom” toe. Daarnaast staan in evenzoveel talen de kernwaarden van de partij: vrijheid, ontwikkeling, gerechtigheid.

Nee, niets uitsluiting van andersdenkenden, geweld en onderdrukking, onderstreept Ben Arfa in zijn royale werk­kamer. „We hebben een positieve boodschap die niet strookt met de manier waarop westerse media erover berichten. We zullen bewijzen dat islam en een open democratie prima samen kunnen gaan.” Ben Arfa kan het nog sterker vertellen. „Democratie is voor ons geen keus, maar een opdracht. De Koran gebiedt het.”

De afgelopen weken liet de Ennahdapartij diverse malen doorschemeren dat ze niet van plan is de islamitische wet­geving, de sharia, op te nemen in de grondwet van Tunesië. De partij wil daarmee gevoelens van uitsluiting bij minderheden voorkomen. In Tunis demonstreerden meermalen duizenden moslims ervoor de sharia wél op te nemen.

Volgens Ben Arfa hoeft de sharia overigens geenszins in tegenspraak te zijn met een democratische samenleving. „Wij geloven dat de sharia de vrijheid van de mens op het oog heeft, maar we zullen die nooit opleggen”, beklemtoont hij. „Het parlement is uiteindelijk de instantie die moet beslissen of we hier de sharia willen of niet. Als blijkt dat Tunesië de sharia niet wil, leggen we ons daarbij neer. Mensen zijn vrij ervoor of ertegen te kiezen.”

Hij denkt overigens niet dat de Tunesiërs om de sharia staan te springen. „De mensen hier zijn gewend aan een modern leven, en dat willen ze niet zomaar loslaten”, zegt hij. „De bevolking vraagt allereerst om veiligheid, persvrijheid, gerechtigheid en banen. Die zaken zijn dus ook voor ons nu belangrijker dan de vraag of we al dan niet de sharia moeten invoeren.”

Werkloosheid

Op straat in Tunis lijken veel mensen zich inderdaad drukker te maken om werkvoorziening dan om meer islam in de publieke sfeer. „Ik heb mijn hotel in november dicht moeten doen”, verklaart ene Otman, die met zijn gezin in een wijk vlak achter het centrum van Tunis woont. „Er kwamen sinds de revolutie nauwelijks gasten meer.” „We hebben hier aller­eerst banen nodig”, zegt ook verkoper Amor. „We willen niet onze hand ophouden.”

De Jasmijnrevolutie begon niet voor niets met de zelf­verbranding van een wanhopige 26-jarige fruitverkoper in het provinciestadje Sidi Buzid. Feit is echter dat de werkloosheid sinds het vertrek van president Ben Ali, op 14 januari vorig jaar, alleen maar verder is toegenomen. De toeristische sector stortte in en buitenlandse bedrijven trokken zich vanwege de onrust in Tunesië terug. Daarbij kwam dat de revolutionaire geest zich voortzette in allerhande stakingen en betogingen. Tientallen bedrijven werden zozeer ontwricht door de stakingen dat ze mensen moesten ontslaan.

Analisten zeggen dat Ennahda haar steun weer even hard verliest, als de partij niet met oplossingen voor de werkloosheid komt. Dat neemt echter niet weg dat het islamitische karakter van Ennahda voor veel Tunesiërs wel degelijk een overweging is geweest. Naast Ennahda hadden ze keuze uit niet minder dan 115 partijen, waarvan vele geen expliciet islamitische grondslag hanteerden.

Sommige waarnemers zien in de uitzending van ”Persepolis” een verklaring voor de overweldigende zege van Ennahda in het gematigd islamitische Tunesië. Tunesiërs zouden prima kunnen leven met een ongesluierde, werkende vrouw, maar deze film ging ook voor veel niet-praktiserende Tunesische moslims over de schreef. Als dat de richting is waarin een seculiere partij Tunesië wil hebben, dan liever een stem op Ennahda, was de gedachte. Daarbij komt dat de Ennahdapartij georganiseerd was en bekendheid genoot – in tegenstelling tot vele andere partijen.

Ballingschap

„Let wel”, zegt ook Ben Arfa, „Tunesië is een islamitisch land. Mensen zijn gehecht aan normen en waarden.” Ben Arfa verklaart de winst van zijn partij mede vanuit de rigide scheiding van kerk en staat die er bestond onder de vorige regimes. „We volgden hier het Franse model, maar dat sloot totaal niet aan bij het karakter van Tunesië als moslimland.”

Tekenend voor de oude situatie is volgens Ben Arfa het feit dat president Ben Ali over Ennahda sprak „alsof het een soort al-Qaida was.” Hij schudt zijn hoofd. „Allah heeft het echter zo geleid dat we daardoor als partijleden jarenlang in ballingschap in meer dan vijftig verschillende landen hebben gewoond, waar we vele vormen van de scheiding van kerk en staat hebben kunnen beproeven.” Ben Arfa zelf woonde in Groot-Brittannië en was onder de indruk van de manier waarop daar de relatie tussen kerk en staat is geregeld. „Dat past beter bij ons dan het Franse model”, zegt hij.

Het Turkse model is eveneens een voorbeeld voor Tunesië, erkent Ben Arfa. „Maar we gaan het Turkse model niet een-op-een kopiëren. We hebben een andere geschiedenis en bevinden ons in een andere situatie. Bovendien hebben we zelf genoeg denkers in huis om een eigen weg te kiezen. Wij gaan bijvoorbeeld geen nikab of boerka verbieden in openbare instellingen als universiteiten. We willen vrijheid voor ieder. Bovendien onthoud je extreme groepen op die manier alleen maar onderwijs. Dan vraag ik je: Is dat modern?”

Salafisten

Hetzelfde beleid hanteert de partij ook ten aanzien van de strengislamitische, salafistische groepen in Tunesië. De partij-ideoloog maakt er geen geheim van dat Ennahda daarmee contacten onderhoudt. „Elke Tunesiër moet de vrijheid hebben zich te uiten”, zegt hij. „De salafisten zijn bovendien onze moslimbroeders.” Hij benadrukt echter dat er alleen contacten met de politieke tak van de salafisten zijn. „We willen geen geweld. Dat is voor ons een absolute grens.”

Ben Arfa zegt dat hij geleerd heeft van de Tunesische geschiedenis van de afgelopen twintig jaar. „Wij kregen onder Ben Ali niet de kans om onze mening te geven, en dat beleid gaan we nu zelf niet herhalen. Bovendien: hoe verbeter je het begrip van de islam bij de salafisten? Door hen vriendelijk te benaderen. Mensen die zichzelf modern noemen, weigeren met salafisten te praten, maar daardoor radicaliseren dezen juist.”

Christenen

Tunesië is een islamitisch land, maar Ennahda zal alles doen om de vrijheid van godsdienst te waarborgen, onderstreept Ben Arfa. „In Allahs ogen is een mens zeer belangrijk”, zegt hij. „Hij dwingt een mens zelfs niet om hem te aanbidden. Als je Allah dient, zul je daarvoor een beloning krijgen in het hiernamaals. Als je het niet doet, krijg je je deel ook in het hiernamaals. Het is niet onze taak om hier nu te straffen of te verbieden.”

Het betekent voor Ben Arfa dat joden en christenen dezelfde rechten moeten krijgen als alle andere Tunesiërs. Ook bekeringen „hebben we te respecteren”, zegt hij. Hij sluit na enig nadenken niet uit dat sommige etnische Tunesiërs uit geestelijke motieven christen zijn geworden, in plaats van om snel in het Westen te komen.

Of christenen over hun geloof mogen vertellen aan moslims? Ben Arfa knikt langzaam. „Zolang ze maar geen geweld gebruiken of sociale hulp bieden met het doel van bekering. Maar we kunnen altijd praten. Wij zijn ervan overtuigd dat het geloof in Allah de juiste weg is, maar als een christen mij het tegendeel kan bewijzen, ga ik met hem mee. Kijk, geweld komt pas als je geen antwoord op een vraag meer hebt.”

Ben Arfa is zich ervan bewust dat de ogen van de wereld op Tunesië gericht zijn. „We zijn er klaar voor om de leiding te nemen in de landen van de Arabische lente”, zegt hij. „We hebben als Tunesiërs vanouds een groot gevoel van verantwoordelijkheid. Je ziet dat bijvoorbeeld ook in het feit dat ook de seculiere Congrespartij met ons in een coalitie wilde. Ze stelde het landsbelang boven de angst om geassocieerd te worden met een islamitische partij als de onze. Met die houding kunnen we in dit land veel bereiken.”

Dit is het tweede deel in een drieluik over Tunesië na de revolutie.


Gevangen om betrokkenheid bij Ennahda

Onder president Ben Ali was Ennahda (Weder­geboorte) in Tunesië een verboden partij. In de jaren tachtig pleegde(n leden van) de voorloper van Ennahda, de Mouvement de Tendance Islamique (MTI), verschillende aanslagen op toeristenhotels. Daarmee had president Ben Ali een belangrijke troef in handen om de populaire oppositiebeweging te onderdrukken en leden van de partij gevangen te zetten. In de jaren negentig zaten zo’n 25.000 Ennahdaleden vast. Partijleider Rachid Ghannuchi werd verbannen naar het buitenland.

Een van de leden die jarenlang vastzaten, is Belamri Hussine, een vijftiger die correspondent zegt te zijn van Ennahdapartijkrant Al Fajr. Tussen 1995 en 2008 zat hij in totaal vijf jaar in de gevangenis. „We wilden enkel aandacht vragen voor de waarde van het moslimgeloof in de samenleving, maar dat werd onder de regimes van Burguiba (de eerste Tunesische president, 1957-1987, MW) en Ben Ali niet getolereerd”, blikt hij in een koffietentje in Tunis terug.

Hussine zegt dat hij midden in de nacht met veel geweld is opgepakt. Op het politiebureau volgden martelingen. „Een vriend van mij bezweek daarbij en werd op straat gegooid. Het moest lijken alsof hij was omgekomen bij een verkeersincident.”

Volgens Hussine werden er tijdens de verhoren „absurde dingen” gevraagd, zoals of hij vrouwen achter wilde stellen. Familie mocht hij slechts eens per zes maanden zien. De bewakers verstoorden bovendien zijn gebed en het lezen van de Koran.

Wat hem dwarszit, is dat er geen steun uit „het vrije Westen” kwam. „Er volgden geen verontwaardigde reacties van al die mensenrechtengroepen, terwijl de praktijken toch algemeen bekend waren. Ik hoop op gerechtigheid voor Ben Ali, maar geloof niet dat landen als Frankrijk en de Verenigde Staten zullen meewerken aan zijn veroordeling. Ben Ali is hun vriend, wat ze nu ook beweren.”

„We hebben altijd geloofd dat er een revolutie zou komen”, zegt Hussine. „Ik zie nu dat onze gevangenschap een waardige voor­bereiding is geweest voor de revolutie.”

De rustige vijftiger spreekt van gelijkheid, vrijheid, broederschap. Maar de ruimte voor Tunesiërs om zich van de islam tot het christen­dom te bekeren, blijkt toch moeilijk te liggen. Aanvankelijk zegt hij dat het een „persoonlijke keuze” is, maar twee zinnen later „dat we het niet kunnen accepteren, omdat de islam veel gematigder en meer ontwikkeld is dan het christendom.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Meer over
Tunesië

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer