Organist Rien Donkersloot: ambassadeur van de Joris
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Vandaag de nieuwe organist van de Amersfoortse Joriskerk: Rien Donkersloot.

Amersfoort is voor hem „een echte klokkenstad.” Hij speelde er als beiaardier op het carillon van het Belgenmonument en van de Lange Jan. Maar musicus Rien Donkersloot krijgt een andere band met de keistad: hij is de nieuwe hoofdorganist van de St.-Joriskerk. „Ik heb illustere voorgangers. Of ik zelf illuster ben, zal moeten blijken.”
Sinds 13 januari, de dag waarop hij moest voorspelen voor de sollicitatiecommissie, is Donkersloot niet meer in de net gerestaureerde Joriskerk geweest. Twee maanden later draait hij met plezier de sleutel van het karakteristieke Naberorgel om. Hij improviseert in romantische stijl en presenteert het 19e-eeuwse instrument op z’n voordeligst. De kersverse titularis uit Rotterdam is nu al hoorbaar in z’n element in Amersfoort.
1. Het voelt goed om aan een nieuwe uitdaging te beginnen.
„Ja, tegelijk is het nog een beetje onwerkelijk. Mijn leven speelt zich nu af in de Randstad en omgeving. Ik woon er, ben er organist, geef er les en m’n vrouw werkt er. Maar ik ga de komende tijd mijn kaarten uiteraard op Amersfoort zetten. Dat omschakelingsproces zal tijd kosten. En er zijn meer dingen die mijn aandacht vragen. In augustus hoop ik voor het eerst vader te worden.” Lachend: „Daar kan geen orgel tegenop.”
2. Deze organistenplek heeft zo veel te bieden dat ik tot m’n pensioen vooruit kan in Amersfoort.
„Ik denk het wel. De Joris zou m’n eindstation kunnen zijn. Ik krijg hier veel mogelijkheden om mezelf verder te ontwikkelen: als kerkorganist en als concertorganist. Er staan maar liefst drie orgels in deze kerk. Het Naberorgel is met 38 stemmen niet groot, wel breed inzetbaar. Ik vind het een hoogtepunt binnen de bouwstijl van die tijd. Het koororgel van Metzler is helder van klank, speelt heerlijk en leent zich uitstekend voor barokmuziek. Het positiefje van Metzler is ideaal voor samenspel met anderen. De weldadige akoestiek van de kerk zorgt ervoor dat alle instrumenten hier prima klinken.”
3. Met mijn benoeming breekt er in de Joriskerk muzikaal een ander tijdperk aan dan onder mijn voorganger, Herman van Vliet.
„Logisch. Ik ben een ander mens, een andere musicus dan Van Vliet. Hij is ook van een andere generatie. Herman is 70, ik ben 26. Hij heeft de Asmatraditie in zich. Ik ken Asma alleen uit de verhalen en van de cd’s. Ik hoef niet zo nodig elk orgelconcert te beginnen en te eindigen met een koraalwerk. En als persoon ben ik niet zo romantisch.” Met een glimlach: „Mijn vrouw kan dat bevestigen. Maar ik bedoel dit: als ik romantiek speel, dan doe ik dat natuurlijk romantisch. Maar bijvoorbeeld Bach op een romantische manier? Nee, muziek maken moet stilistisch kloppen. Zonder te vervallen in dogma’s. Ik wil me graag verdiepen in oude uitvoeringspraktijken, maar uiteindelijk beslist de muzikale smaak. En wat het spelen in de kerkdienst betreft: ik hou van diverse stijlen. Bach voor de dienst is prachtig. Maar ik speel ook gerust Jan Zwart. Daar is niets mis mee.”
4. Wat er van mij werd gevraagd in de voorspeelronde was een eitje.
„Absoluut niet. Ik moest drie literatuurstukken spelen: de vierde sonate van Mendelssohn, het laatste deel uit de eerste triosonate van Bach en Psalm 103 van Jan Zwart. Daarnaast moest ik improviseren over drie psalmen en een lied uit het Liedboek voor de kerken. Ik vond het een praktisch en functioneel examen, omdat deze baan twee kanten heeft: je bent in de Joris kerkorganist én concertorganist. Ik heb alle registraties van de voorspeelstukken van tevoren uitgezocht, maar er was op de dag zelf geen gelegenheid om met de registranten, mijn vrouw en een collega, te oefenen. Ik was daarom blij dat er geen groot werk van Reger in het examen zat, hoewel ik zijn muziek graag speel.”
5. Ik ben in de eerste plaats kerkorganist, daarna concertorganist.
„Mee eens. Het orgel is voor mij zo verbonden met de kerk, met erediensten, dat kan ik nooit meer wegdenken. Het is een prachtig vak om mensen fijn te laten zingen. Om dat te bereiken, moet je als organist spelen alsof je zelf zingt. En even heel praktisch: je bereikt als kerkorganist nog steeds meer mensen met je spel dan tijdens een concert. Tegelijk ben ik hier ambassadeur om het orgel op de kaart te zetten. Bij Kampen dacht iedereen vroeger aan Willem Hendrik Zwart, bij Maassluis aan Feike Asma. Ik hoop dat de mensen straks bij Amersfoort mijn naam zullen noemen. Er is wel een belangrijk verschil met vroeger. In de tijd van Zwart en Asma zaten de mensen nog in de kerk. Tegenwoordig moet je eerst proberen hen in de kerk te krijgen. Ik denk eraan projecten met kinderen te gaan doen om hen bij het orgel te betrekken. Het instrument verdient dat. Het orgel is een prachtig museumstuk om te zien, het is wat werking betreft een staaltje technisch vernuft en je kunt er nog op spelen ook. Dat is toch geweldig!”
6. Er wordt goed gezongen in de Joris.
„Ik heb er nog geen kerkdiensten meegemaakt, maar wel enkele opnames beluisterd via internet. Het is mijn indruk dat er aan de gemeentezang best iets valt te verbeteren. Er wordt ritmisch gezongen, maar je hoort dat de gemeente uit de traditie van het niet-ritmisch zingen komt. Er wordt tussen de regels te lang gewacht. Het is een algemeen probleem in veel gemeenten. Daar is best iets aan te doen. Zoiets moet je zorgvuldig aanpakken. Met uitleg erbij. Bijvoorbeeld door middel van een stukje in de kerkbode of een gemeenteavond over de psalmen. En dan de mensen vooral laten ervaren hoe ijzersterk de psalmmelodieën zijn. Dat je met slechts twee notenwaarden, halve en kwartnoten, meer dan 120 verschillende melodieën kunt maken, is fantastisch. Ik ben graag met kerkmuziek bezig. De gemeentezang is een wezenlijk onderdeel van de eredienst en niet bedoeld als verpozing of om een pepermuntfabriek aan haar omzet te helpen.”
7. De gemeente moet elke zondag minstens één onbekende psalm zingen.
„Ik ben niet zo van het moeten, maar er mag geen barrière zijn om welke psalm dan ook te zingen. Een roostertje kan misschien helpen. Dan komen alle psalmen een keer aan de beurt, bijvoorbeeld als voorzang. Anders wordt het kringetje steeds kleiner. Voor de organist ligt hier ook een taak. Speel voor de dienst eens een bewerking van Psalm 125 en kondig dat van tevoren in de kerkbode aan met een toelichting erbij. Dan kunnen de mensen gericht luisteren en zelfs eerder naar de kerk komen...”
8. Er is voor de organist niets mooiers dan improviseren over een psalm.
„Er is niets mooiers dan improviseren, en daar zijn de psalmen prachtig materiaal voor. Je kunt er wat stijl betreft veel kanten mee op: van 16e-eeuws tot modern. Dat zegt iets over de kwaliteit van de melodieën. Tijdens de eredienst improviseer ik alles. Ik vind dat je dan het best kunt inspelen op wat er gebeurt. Voor en na de dienst speel ik ook wel literatuur. Soms iets uit deze tijd, maar nooit experimentele muziek. Je moet de kerkgangers niet tegen de haren in strijken.”
9. Om het orgel niet zat te worden, speel ik ter afwisseling beiaard.
„Niet omdat ik het orgel zat zou worden, maar ik vind de beiaard gewoon een fantastisch instrument. Het beïnvloedt mijn orgelspel. Ik ben dynamischer gaan denken, omdat dynamiek op de beiaard hét middel is om je spel boeiend te houden. Als beiaardier moet ik ook overdreven articuleren om m’n muzikale bedoelingen over te brengen op de luisteraars ver beneden mij. Eigenlijk geldt hetzelfde voor organisten die spelen in een grote ruimte zoals de Joris. En beiaard spelen heeft mijn muzikale blikveld verruimd. Ik ben als beiaardier een straatmuzikant, een alleseter: ik speel klassieke muziek, maar ook volksliedjes. Dat behoedt me voor een te beperkte blik op muziek. Het is niet aan de orde, maar organist van de Joris én stadsbeiaardier van Amersfoort, dat zou natuurlijk een droombaan zijn.”
10. Dit is Rien Donkersloot als mens, musicus en gemeentelid...
Hij raadpleegt het kladblok op z’n mobieltje. „Ik improviseer graag, maar dit antwoord heb ik opgeschreven. Als mens: sociaal, toegankelijk, communicatief. Ik sta graag dicht bij anderen. Als musicus voel ik me ambassadeur van de instrumenten die ik bespeel. Daarbij wil ik me muzikaal zo breed mogelijk opstellen, maar altijd met kwaliteit als kenmerk. Als gemeentelid: ik zit toevallig boven, maar voel me één met de gemeente. Ik vind het jammer als alles zo voorspelbaar wordt, zowel in de kerk als in de muziek. Ik wil graag uitgedaagd worden om na te denken, om mezelf te ontwikkelen en om anderen te inspireren.”
Levensloop Rien Donkersloot
Rien Donkersloot (Rotterdam, 1985) kreeg orgelles van Arie van den Berg en Arjen Leistra en studeerde aan het Rotterdams Conservatorium. In 2008 slaagde hij cum laude voor zijn masterdiploma. Zijn docenten waren Bas de Vroome en Ben van Oosten. Tevens behaalde hij het diploma kerkmuziek. Hij volgde orgelcursussen bij onder anderen Michel Chapuis, Harald Vogel, Olivier Latry, Zsigmond Szathmary en Thomas Trotter.
Donkersloot behaalde de derde en de eerste prijs op het orgelconcours voor orgelstudenten in Brielle in respectievelijk 2003 en 2005. In 2004 won hij het orgelconcours voor conservatoriumstudenten in Leiden in de categorie romantiek/moderne muziek.
Donkersloot is organist van de Maranathakerk in Rotterdam-Zuid, de hervormde dorpskerk in Rhoon en de Laurentiuskerk in Mijnsheerenland. Met ingang van een nader te bepalen datum begint hij zijn nieuwe functie als hoofdorganist van de St.-Joriskerk in Amersfoort. Hij heeft een lespraktijk en is actief als (koor)begeleider. Van zijn spel verschenen vier cd’s.
Naast organist is Donkersloot beiaardier. Hij studeerde vorig jaar af aan de Nederlandse Beiaardschool in Amersfoort.
Meer informatie: www.riendonkersloot.nl