Het is de afgelopen dagen duidelijk geworden dat de crisis in Syrië, die volgende maand een jaar oud zal zijn, de internationale gemeenschap slapeloze nachten bezorgt en deze gemeenschap scherp verdeelt in twee kampen die steeds onverzoenlijker tegenover elkaar staan.
Hiermee wordt op merkwaardige wijze de situatie in Syrië zélf weerspiegeld, waar niemand meer gelooft dat er nog een politieke oplossing mogelijk is die een sprankje licht en hoop verschaft in de donkere tunnel van een dagelijkse realiteit die steeds meer op een regelrechte nachtmerrie begint te lijken.
Aan de Jordaanse koning Abdullah komt de eer toe dat hij de afgelopen dagen de wijste woorden heeft gesproken toen hij zich tijdens een interview met een Amerikaans televisiestation liet ontvallen dat „niemand weet wat er met Syrië moet gebeuren.” Deze woorden van de Jordaanse vorst waren ongetwijfeld een reflectie op de talloze spoedvergaderingen die de landen van de Arabische Liga de afgelopen weken over Syrië hebben gehouden.
Vooral via Libanese media sijpelden geruchten naar buiten over de interne verdeeldheid van de Arabische landen over Syrië. Ook werd duidelijk dat na Jemen, Irak en Libanon ook belangrijke staten zoals Algerije en Egypte iedere buitenlandse militaire interventie in Syrië resoluut afwijzen. De twee laatste landen ondervinden dagelijks de gevolgen van de chaos die in buurland Libië ontstond na de omverwerping van het regime van kolonel Gaddafi, terwijl in de VN-Veiligheidsraad Rusland en China vastberaden zijn om een herhaling van dit Libische scenario in Syrië te voorkomen. Het Libische spookbeeld blijkt lange schaduwen te hebben.
De Syrische impasse kan men als volgt samenvatten. In weerwil van alle westerse pogingen om een zekere uniformiteit te bereiken is de Syrische oppositie de afgelopen maanden intern nog verdeelder geraakt dan ze al was. De claims van de Syrian National Council in Istanbul hét Syrische volk te vertegenwoordigen worden door oppositiebewegingen in Syrië zelf steeds feller van de hand gewezen. De Syrian National Council, die het gezicht is van de Syrische oppositie in het buitenland, weigert halsstarrig iedere dialoog met het regime-Assad en wordt hierin openlijk gesteund door een aantal westerse landen.
Militaire oplossing
Deze afwijzing van dialoog maakt echter iedere politieke oplossing onmogelijk, wat impliceert dat men zijn kaarten heeft gezet op een militaire oplossing. Het is echter duidelijk geworden dat de Syrische oppositie ondanks een toenemend aantal militaire deserteurs geen partij vormt voor het Syrische leger, dat zowel qua manschappen als materieel een van de sterkste legers in de Arabische wereld is.
Kiezen voor de militaire optie betekent dus kiezen voor een buitenlandse militaire interventie omdat de Syrische oppositie zelf hiertoe niet de capaciteiten bezit.
De emir van Qatar opperde enkele weken geleden de mogelijkheid van een Arabische militaire interventie in Syrië, wat zelfs antiregimebetogers in Syrië verbaasde. Algerije en Egypte zijn de enige twee Arabische staten met een groot en goed uitgerust leger. Algerije, dat qua politieke structuur op Syrië lijkt, onderhoudt traditioneel goede relaties met Damascus. Dat lijkt uit te sluiten dat het Algerijnse militaire leiderschap enig enthousiasme voelt voor het voorstel van de emir van Qatar.
De Opperste Militaire Raad in Egypte heeft zijn handen vol aan de chaos en onrust in eigen land en kan zich bepaald geen buitenlandse escapades permitteren. De golfstaten zelf hebben marionettenlegertjes en zijn voor hun eigen verdediging vrijwel volledig aangewezen op de Verenigde Staten. Dat maakt van de woorden van de Qatarese emir eerder een publiciteitsstunt, die dient te camoufleren dat de altijd verdeelde Arabische Liga onmachtig is om een oplossing aan te dragen.
Dat werd nog eens pijnlijk onderstreept door het totale debacle van de recente Arabische waarnemersmissie in Syrië, waarover verschillende leden totaal tegenstrijdige verklaringen uitgaven. De gang van de Arabische Liga naar de Veiligheidsraad in New York dient men in ditzelfde licht te lezen.
Het was een impliciete erkenning van Arabisch onvermogen en een poging om de verantwoordelijkheid bij de internationale gemeenschap neer te leggen. De daaropvolgende patstelling in New York leek vervolgens een herhaling van het eerdere gekibbel en gebakkelei in het hoofdkwartier van de Arabische Liga in Caïro. Dat onderstreept nogmaals de juistheid van de eerder geciteerde woorden van de Jordaanse vorst Abdullah.
Turkije
Denkend aan een militaire interventie in Syrië hadden de Arabische landen ongetwijfeld stilzwijgend een rol weggelegd voor Turkije, dat zichzelf positioneert als een verlicht voorbeeld voor de Arabische regio. De aanwijzingen stapelen zich echter op dat het leiderschap in Ankara zichzelf een schoen heeft aangemeten die net een maatje te groot is. In een eerder stadium had de Turkse minister-president Erdogan verschillende malen dreigende taal gesproken richting Damascus, waarbij hij openlijk sprak over een eventuele militaire interventie. Erdogan plaatste deze woorden altijd in de context van het Turkse lidmaatschap van de NAVO.
Anders geformuleerd: hij zag bij een eventuele militaire interventie in Syrië een sleutelrol weggelegd voor Turkije, maar dan wel met de dekking van de NAVO. Uiteindelijk blijken dus alle wegen naar het hoofdkwartier van de NAVO te lopen.
Het kan trouwens niemand ontgaan zijn dat de oorlogstaal uit Ankara de laatste tijd enkele decibellen zachter klinkt. Allereerst is in Turkije de bezorgdheid toegenomen over de mogelijke repercussies van de Syrische crisis op het eigen Koerdische probleem. Tot 1998 had de verboden Koerdische partij PKK haar hoofdzetel in Damascus, totdat Syrië zich in dat jaar gedwongen zag de PKK het land uit te wijzen omdat ook toen de Turken dreigden met een militaire aanval.
Momenteel doen er echter wilde geruchten de ronde dat de oude banden tussen de PKK en het Syrische regime aanmerkelijk aan warmte hebben gewonnen. Dat voedt de Turkse vrees dat Damascus van plan is om als vergelding voor de Turkse rol het Koerdische probleem tot ontploffing te brengen.
Boemerangeffect
Bovendien blijken de Turkse economische sancties tegen Syrië een boemerangeffect te hebben. Enkele jaren geleden werd een vrijhandelszone opgericht tussen Turkije en Syrië, waardoor de Syrische export naar Turkije steeg. De Turkse export naar Syrië overtrof echter in volume vele malen deze Syrische export naar Turkije. De Turkse boycot raakt de Turkse handelsklasse dus veel harder dan omgekeerd.
Verder ontwikkelde Syrië zich als de favoriete handelsroute voor Turkse producten naar het Midden-Oosten. Turkije probeerde dit te compenseren met een alternatieve route via Irak, maar de voortdurende Turkse bombardementen in Iraaks Koerdistan maken deze route niet erg aantrekkelijk.
Steeds meer Turken beginnen trouwens vragen te stellen bij de wijsheid van Erdogans buitenlands beleid. In Irak zijn de sektarische spanningen tussen soennieten en sjiieten gevaarlijk opgelopen en dinsdag dreigde Erdogan de Iraakse minister-president Nuri al-Maliki met een Turkse militaire interventie(!) in geval het door de sjiieten gedomineerde Iraakse leger niet ophield de soennieten te vervolgen. Het lijkt er dus op dat Damascus in alle rust kan toekijken hoe Turkije zich steeds verder in de nesten werkt.
Dit alles illustreert dat er zeker op de korte termijn geen regionale oplossing valt te verwachten voor het Syrische vraagstuk, wat ons weer terugbrengt naar de Veiligheidsraad in New York. Zoals te verwachten liepen ook dinsdag de westerse pogingen om inzake Syrië een resolutie door de Veiligheidsraad aangenomen te krijgen volkomen stuk op een Chinees en –vooral– Russisch veto.
Eenzijdige benadering
Hele kranten zijn de afgelopen weken volgeschreven met analyses waarin men trachtte deze zowel verguisde als bewonderde Russische houding te verklaren. Grofweg kan men dit denkwerk rubriceren onder drie titels. Allereerst wordt er steeds verwezen naar het feit dat Syrië de laatste Russische bondgenoot is in de regio.
Vervolgens wordt de verklaring gezocht in het grote belang van de Syrische havenstad Tartus voor de Russische oorlogsvloot. Als laatste wordt er gewag gemaakt van het autoritaire karakter van de Russische leiders zelf.
Wat hierbij opvalt is dat er steeds één verklaring ontbreekt. Moskou wees in het verleden, tot grote verontwaardiging van sommige westerse leiders, op het feit dat het geweld in Syrië van twee zijden komt (regime én oppositie) en waarschuwde er dinsdag voor dat de eenzijdige westerse benadering Syrië in de richting van een bloedige burgeroorlog duwt. Bij alle diepgaande analyses over het Russische standpunt lijkt niemand zich af te vragen of de Russen wellicht gelijk hebben.
De zowel regionale als internationale verlamming met betrekking tot de Syrische crisis lijkt de conclusie te rechtvaardigen dat de enige mogelijke oplossing slechts lokaal kan zijn en dus van de Syriërs zélf moet komen. Oftewel: de onderhandelingstafel.
De internationale gemeenschap kan hierbij behulpzaam zijn door partijen of groeperingen te boycotten die dit weigeren. Omdat het alternatief voor onderhandelingen een verwoestende burgeroorlog zal zijn die de hele regio kan meesleuren in een orgie van geweld.