Dat bleek dit weekend uit een rapport van de stichting Perinatale Audit Nederland (PAN).

Bij internationaal onderzoek in 2004 kwam Nederland nog slecht uit de bus wat betreft babysterfte en zat het in de staartgroep van Europa. Gynaecoloog Hein Bruinse, voorzitter van de perinatale audit, stelde zaterdag dat de Nederlandse zorgverleners door die Europese onderzoeken „behoorlijk zijn wakkergeschud.”

Vorig jaar werden 367 voldragen baby’s dood geboren of ze overleden in de eerste vier weken na de bevalling. In 2001 ging het nog om 651 gevallen. Daarmee daalde het aantal van 3,8 per 1000 naar 2,3 per 1000, een daling van 39 procent. In 10 procent van de babysterftegevallen was de zorg rond de zwangerschap en de bevalling ondermaats, concludeert de PAN.

Niet alleen grotere alertheid onder zorgverleners, ook betere behandelprotocollen hebben bijgedragen aan de lagere sterfte in de afgelopen jaren, stelt Bruinse.

Verder signaleert hij dat de samenwerking tussen de zorgverleners, met name de verloskundigen en de gynaecologen, de laatste jaren een stuk beter is geworden. Eerder werd een gebrekkige samenwerking tussen die beroepsgroepen als mogelijke oorzaak genoemd voor de hoge babysterfte in Nederland.

Bruinse heeft Europees gezien alleen cijfers van Vlaanderen en Finland. „Twee landen die het goed deden in 2001. In 2010 zijn we in Nederland op gelijk niveau gekomen met Vlaanderen. De Finnen halen we langzaam in.”

Lees meer artikelen over onder meer zwangerschapsbegeleiding en moedersterfte in het dossier Babysterfte.