Pierre Viret, de vergeten reus van de Reformatie
De vergeten reus van de Reformatie, zo noemde een historicus Pierre Viret, en terecht. Viret werd in 1511 –500 jaar geleden dus– geboren. Anders dan het Calvijnjaar 2009 is 2011 echter geen Viretjaar geworden. Sterker: velen hebben nog nooit van de naam Pierre Viret gehoord.
Dat was in zijn tijd wel anders. De reformator Johannes Calvijn beschouwde Pierre Viret als zijn beste vriend. Calvijn had Viret zo hoog dat hij na zijn verbanning uit de stad niet naar Genève wilde terugkeren, dan alleen als Pierre Viret zijn collega zou worden.
Omdat Viret veel heeft betekend voor de Reformatie is het goed om deze vergeten reformator, zelfs wel de ”Engel van de Reformatie”, genoemd, nogmaals voor het voetlicht te halen.
Pierre Viret werd in 1511 geboren in Orbe, in het Zwitserse kanton Vaud, zo’n 35 kilometer ten noorden van Lausanne. Net als Calvijn kreeg hij een gedegen vorming aan het beroemde Collège Montaigu in Parijs.
De verbranding van de eerste protestantse martelaren in de Franse hoofdstad was voor Pierre Viret het middel tot bekering en om over te gaan van het rooms-katholicisme tot het protestantse geloof. Na zijn terugkeer in Zwitserland was hij net als Guillaume Farel actief in het opzetten van disputaties ten einde de roomse steden voor de Reformatie in te winnen.
De geleerde, van nature vredelievende en beminnelijke Viret –die niet voor niets ook de bijnaam ”De Glimlach van de Reformatie” kreeg– heeft een tumultueus leven gekend. Onderweg werd hij een keer bijna vermoord. Zijn roomse aanvallers hadden hem zo gemolesteerd dat zij dachten dat hij dood was. Bijna was het ook gelukt hem te vergiftigen met een bord vergiftigde soep. Viret overleefde het, maar had de rest van zijn leven last van een maagaandoening.
De intellectueel zeer begaafde Pierre Viret sprak en verstond vele talen, waaronder het Latijn, Grieks en Hebreeuws, en had een grenzeloze hang naar kennis op elk gebied. In zijn theologische werken, die hij in toegankelijk Frans schreef, maakt hij veelvuldig gebruik van aansprekende voorbeelden, die hij moeiteloos opdist uit zijn uitgebreide kennis van sterrenkunde, aardrijkskunde, planten- en dierkunde.
De langste periode verbleef Viret in het Zwitserse Lausanne. Daar stichtte hij in 1537 de eerste gereformeerde theologische faculteit, die het model ging vormen voor later opgerichte faculteiten, zoals die van Genève. Theologen van naam, zoals Guido de Brès, en Zacharius Ursinus en Caspar Olevianus, de beide opstellers van de Heidelbergse Catechismus, kregen aan de Lausanner academie hun theologische vorming.
Op 6 oktober 1538 trad Pierre Viret in het huwelijk met Elizabeth Turtaz, een dame uit Orbe.
Levenseinde
Bijna continu moest Pierre Viret zich verweren tegen de inmenging van de Zwitserse overheid in kerkelijke zaken. Bern wilde hem ertoe verplichten om iedere burger, ongeacht diens levenswandel, aan het heilig avondmaal te accepteren. Viret weigerde dit – en werd verbannen. Het gevolg was een ware uittocht van sympathisanten, onder wie vele hoogleraren en studenten van de theologische faculteit van Lausanne. Zij verhuisden met Viret mee naar Genève, waar hij met enthousiasme werd ontvangen. Enkele maanden daarna stichtte Calvijn naar het model van Lausanne de Theologische Academie van Genève.
Spoedig liet Pierre Viret Zwitserland echter voorgoed achter zich en vestigde zich in het door godsdienstoorlogen geteisterde Frankrijk. De Franse hugenoten ontvingen hem met open armen. Velen wilden hem als predikant en de kerken puilden uit, zodanig dat hij gedwongen was in het open veld te preken. In de velden van Nîmes preekte hij eens voor 8000 mensen.
Twee keer, in 1562 en 1563, was Viret synodevoorzitter van de Franse gereformeerde kerken. In april 1572 overleed hij in Béarn, in het zuiden van Frankrijk. Van zijn laatste levensdagen is niets bekend, evenmin waar zijn graf is. De koningin van Navarre, Jeanne d’Albret, getuigde er in een brief van hoezeer zij was geraakt door het verlies van Viret.
Popularisator
Viret heeft meer dan vijftig boeken geschreven, die destijds allemaal bestsellers werden. In de Franse stad Lyon voltooide hij zijn hoofdwerk, de ”Instruction Chrétienne”. De volledige titel is als een program: ”Christelijke onderwijzing in de leer van de wet en het Evangelie en de ware christelijke filosofie en natuurlijke alsmede bovennatuurlijke theologie”. In zijn woord vooraf zegt Viret dat de bestudering van de goddelijke wet oneindig veel meer onderwijzing oplevert voor het ethisch leven dan alle boeken van de filosofen op het gebied van ethiek, economie en politiek.
Jean-Marc Berthoud, een historicus uit Lausanne die een boek over Viret schreef, stelt: „Calvijn kent zijns gelijke niet als exegeet en dogmaticus, maar Viret overtreft hem verre als het gaat over ethiek en apologie. Virets kracht ligt vooral in het praktische toepassen van Gods Woord voor het dagelijkse leven. De ”Instruction Chrétienne” is ongetwijfeld het beste commentaar op de Tien Geboden dat de christelijke kerk ooit heeft gekend.”
Berthoud roemt verder de begrijpelijke taal die Viret typeert. „Viret is –naast Luther– de grootste popularisator van het reformatorische gedachtegoed.”
Oorlog en vrede
De vredelievende Viret werd in Frankrijk gedwongen de vragen rond oorlog en geweld theologisch te doordenken. In zijn boeken spreekt hij over oorlog als „het beroerdste van alle beroeringen. Oorlog is een ziekte, de ergste plaag voor mensen.”
Naar Virets oordeel is oorlog zo afschuwelijk dat christenen wapengeweld zouden moeten mijden als de pest. Geen enkele aanvallende oorlog begonnen uit politieke motieven is volgens hem te rechtvaardigen of Bijbels te funderen. Artillerie noemt hij een „duivelse uitvinding die als vernietigingswapen niet door christenen mag worden gebruikt.” Leden van zijn gemeente die wel actief waren in de artillerie plaatste Viret onder censuur. De Franse godsdienstoorlogen beschouwde hij als ingegeven door ongeestelijke sentimenten en bovendien gepromoot door lieden met onzuivere motieven die probeerden er munt uit te slaan.
Bestaat er dan niet zoiets als een rechtvaardige oorlog? Viret is geen pacifist, want als een land bruut wordt aangevallen, mag dit zeker met wapens worden verdedigd. Maar tot de aanval overgaan? De reformator aarzelt. Zijn antwoord: Dan alleen als laatste middel – om een eind te maken aan een goddeloos en bruut regiem dat een bevolkingsgroep, bijvoorbeeld de christenen, onderdrukt. Ook zo’n rechtvaardige oorlog heeft echter altijd ongewenste gevolgen.
In zijn opvattingen over de overheid is Pierre Viret veel radicaler dan Calvijn. Weliswaar is de overheid door God ingesteld, maar ze heeft daarom nog geen vrijbrief gekregen voor uitbuiting en onderdrukking van onderdanen. Vorsten zijn al te zeer geneigd tot uitbuiting en georganiseerd bandietendom.
Edelen en hoogwaardigheidsbekleders die zich schuldig maken aan frauduleuze praktijken en slimme belastingontduikingen, noemt Viret de „grootste boeven.” Vorsten die enkel vanuit politieke beweegredenen overgingen tot de Reformatie, kritiseert hij heftig. Viret doorziet dat vorsten religieuze motieven gebruiken als dekmantel voor hun tomeloze agressie en veroveringsdrang.
Economische crisis
In zijn uitleg over het gebod ”Gij zult niet stelen” schrijft Viret gedetailleerd over „valsemunters.” Hieronder schaart hij radicaal alle overheden en bankiers die geld en waardepapieren laten drukken zonder een dekking met een tegenwaarde, zoals goud.
Vastgesteld kan worden dat Viret een profetische blik heeft gehad als het gaat om de kwalijke kanten van het kapitalisme. Zijn boek getiteld ”Le monde à l’empire et le monde démoniacle” bevat een prachtig woordenspel. Als een ware taalvirtuoos speelt Viret met het woord ”empire”, dat zowel ”regering” als ”slechter worden” kan betekenen. Enigszins parafraserend luidt de titel: ”De regeringen van de wereld en/of de wereld die steeds slechter wordt/uitmondend in een satanische wereld”.
Zijn koosnaampje ”De Glimlach van de Reformatie” ten spijt is Pierre Viret niet bepaald zachtzinnig als hij de graaiende en zakkenvullende hoogwaardigheidsbekleders, koningen, keizers, bankiers en kerkvorsten onder kritiek stelt. Volgens hem is de neiging om alle transacties te belasten, toentertijd vooral de gehate zoutbelasting –de voorloper van de btw– fnuikend voor de economie en dwingt deze alle onderdanen om de buitensporig luxueuze leventjes van een toplaag te financieren. Zijn analyses zouden zo op de huidige financiële crisis kunnen worden toegepast.
Jeroen en Tobias over het belastingstelsel
Alle boeken van Pierre Viret zijn geschreven in dialoogvorm. Hier, enigszins vrij weergegeven, een voorbeeld van hoe ”Jeroen” en ”Tobias” over het totalitaire belastingstelsel discussiëren. Tobias verpersoonlijkt de doorsnee (van huis uit rooms-katholieke) burger met gezond verstand. Jeroen vertolkt het standpunt van de reformatorische theoloog, econoom en politicus.
Jeroen: „De koningen en prinsen hebben echt wel van Godswege het recht belastingen te heffen om het staatsbestel in stand te houden en een rechtvaardige verdeling te bewerkstelligen. Maar het blijkt dat de magistraten de redelijke maat veelal te buiten gaan omdat ze onophoudelijk geldgebrek hebben en altijd nieuwe belastingen bedenken, om zodoende hun pleziertjes te bekostigen. Weet je waarom vorsten hun onderdanen zo tiranniseren en uitbuiten?”
Tobias: „Ik denk dat het van die ingebakken zonden zijn, waar zowat iedereen wel last van heeft.”
Jeroen: „Ja, vanuit Gods gezichtspunt beschouwd zijn de zonden ongetwijfeld de eerste en voornaamste oorzaak. Maar menselijk bezien ligt de oorzaak vooral bij die zwerm vleiers, zakkenvullers en rovers van die heerschappen waar die altijd aan het hof rondom een vorst krioelen. Zij maken de vorsten wijs dat de onderdanen met ziel en lijf het eigendom zijn van de vorst en dat zij er als een veestapel enkel zijn voor instandhouding van het amusement aan het hof.”
Tobias: „Het is me nu volledig duidelijk dat zulk laakbaar gedrag onduldbaar is. Ik begrijp dat zowel vanuit God bezien als menselijk bekeken ook de vorsten zich aan de wet moeten houden. Zij kunnen met hun onderdanen niet zomaar doen wat hun goeddunkt. Het is onwettelijk hun onderdanen allerlei belastingen op te leggen enkel tot financiering van hun eigen amusement. Tussen de vorst en de minste slaaf behoort altijd een wet te staan die de verhoudingen reguleert en zodoende een matigend effect heeft. De tirannie ontstaat als vorsten hun luxe laten betalen door het innen van allerlei belastingen. Daarom bedachten zij op alles belasting. Er is geen enkele alledaagse handeling, eten of drinken, kopen of verkopen, of er zit belasting op. Een scheutje zout op het eten en zie – er gaat alweer ik weet niet hoeveel naar de belasting. Geen wonder dat het volk de vorsten haat.”
De Franse Revolutie heeft Virets analyses bevestigd. Het was vooral de gehate zoutbelasting waardoor het Franse volk de barricaden beklom en instemmend toezag hoe de door de guillotine afgehakte vorstelijke hoofden over de Parijse straten rolden.
Driemanschap
Uit de brieven van Johannes Calvijn blijkt dat hij Pierre Viret als zijn beste vriend beschouwde. Over en weer geven zij elkaar wijze raad, zelfs over de meest intieme zaken – zoals het vinden van een vrouw.
Het is de invloed van Pierre Viret die Calvijn beweegt na drie jaar verbanning naar Genève terug te keren. Veelzeggend is Calvijns uiteindelijke voorwaarde: „Ik ga alleen naar Genève terug met Viret als collega-predikant aan mijn zijde.” In 1541 schrijft Calvijn aan Guillaume Farel: „Het is een bijzondere vreugde te weten dat Genève Viret gevraagd heeft te komen. Ik heb nu goede hoop dat de zaak nog eens goed zal komen.” Op Calvijns uitdrukkelijk verzoek blijft Pierre Viret enkele maanden in Genève.
De collegiale samenwerking en nauwe vriendschap tussen Johannes Calvijn en zijn collega’s Pierre Viret en Guillaume Farel was zo innig dat de term ”driemanschap” in zwang kwam. Calvijn heeft zijn commentaar op het Bijbelboek Titus opgedragen aan hen beiden. In zijn opdracht schrijft hij prachtige dingen over de „heilige vriendschap” tussen deze drie predikanten. Zo merkt hij op: „Daarom is onze vriendschap op zich al een getuigenis. Ik kan me niet voorstellen dat er ooit zo’n vriendenkring bestond die zo trouw met elkaar was verbonden als wij in ons ambtelijk verband. Met ieder van jullie bediende ik hier (in Genève) samen het ambt en nooit bespeurde ik ook maar enige zweem van onderlinge jaloersheid – integendeel, volgens mij waren wij immer eensgezind.”