Een getergde want verwonde beer. Zo is Amerika wel getypeerd na de aanslagen van 11 september 2001. Met veel bombarie trok het daarna ten strijde om de boosdoeners in Afghanistan te elimineren. Toch was Operatie Enduring Freedom minder daadkrachtig als de stoere taal van de toenmalige president Bush suggereerde.
Het is een vergissing te denken dat de Amerikanen met hun operatie tegen de taliban een oorlog in Afghanistan begonnen, noteert de Britse journalist James Ferguson in zijn boek ”Taliban, the true Story of the Worlds most feared guerrillafighters”. Hij wijst erop dat in Afghanistan al 22 jaar een burgeroorlog woedde tussen diverse krijgsheren en die bloedige strijd was halverwege de jaren 90 van de vorige eeuw in het voordeel van de taliban beslecht. Maar de verslagenen zonnen op wraak en ze kregen met de komst van de Amerikanen alle kans om terug te slaan. In plaats van dat ze het initiatief naar zich toe trokken, besloten de Amerikanen na 9/11 partij te kiezen in deze slepende burgeroorlog. Zo gaf Washington steun aan de zogenaamde Noordelijke Alliantie teneinde met behulp van deze strijders de taliban te verdrijven.
De reden voor deze keuze was een nieuwe CIA-strategie, waarvan Donald Rumsfeld en Paul Wolfowitz de grote bedenkers en propagandisten waren. Een oorlog kun je ook winnen zónder veel troepen in te zetten, was hun leuze. Door flink met geld te strooien onder de aartsvijanden van de taliban, de Tadzjiekse en Oezbeekse krijgsheren en hun strijders, door het massief gebruik van het luchtwapen en de flexibele inzet van Amerika’s Special Forces, zou de oorlog in Afghanistan wel eens de goedkoopste worden die de VS ooit hadden uitgevochten.
Op het eerste gezicht bleek de nieuwe strategie een groot succes. Al op 12 november waren het noorden, westen en midden van Afghanistan in handen van de Noordelijke Alliantie. Maar liefst 60.000 talibanstrijders werden verdreven ten koste van het leven van slechts één Amerikaanse soldaat. Maar Operation Enduring Freedom wilde meer: uitschakeling van al-Qaida en de arrestatie van Bin Laden. En daar was deze ”goedkope operatie” minder geschikt voor.
De Amerikanen wilden met hun operatie ook iets nadrukkelijk niet: helpen bij de wederopbouw van Afghanistan.
„Wij zijn hier niet voor ontwikkelingswerk, maar willen gerechtigheid, en dat is: Bin Laden pakken”, aldus president Bush.
In harde cijfers werd die eenzijdige aandacht voor Afghanistan zichtbaar. Het eerste jaar na 9/11 spendeerde de internationale gemeenschap in Afghanistan slechts 75 dollar per burger. In andere oorden van ellende, zoals Rwanda, Bosnië, Kosovo en Oost-Timor, was dat 250 dollar.
Taliban weer nodig
Daar komt bij dat de Amerikanen al na twee jaar, in 2003, hun aandacht en een groot deel van hun middelen verschoven naar Irak. Vooral die manoeuvre heeft kwalijke gevolgen gehad. Buurland Pakistan constateerde direct dat de Amerikanen niet bereid waren zich lang op Afghanistan te concentreren, en voor de Pakistaanse geheime dienst ISI was dat een signaal om de uit Afghanistan verdreven taliban te blijven steunen en zelfs nieuw leven in te blazen. Ze zouden immers weldra weer nodig zijn om in Afghanistan orde op zaken te stellen.
De Afghaanse bevolking was in eerste instantie maar wát blij met de bevrijding uit handen van de taliban, en ze zag Amerika als grote bondgenoot. Totdat burgers de nadelen van Rumsfelds goedkope strategie aan den lijve ondervonden. Zo spaarden de zware bombardementen wél Amerikaanse soldatenlevens, maar bepaald geen burgers op de grond. Verder konden Afghaanse boeren vanwege de jarenlange droogte wel steun gebruiken om te overleven. Ferguson: „De Amerikanen hadden die goodwill van Afghaanse burgers kunnen vasthouden als ze met name de boeren steun hadden gegeven. Door dat nadrukkelijk niet te doen, dreven ze die weer in de armen van de taliban.”
Wie wél alle steun kregen waren de krijgsheren. Zo bleef men met smeergeld strooien –met een totaalwaarde van 100 miljoen dollar– om commandanten van de Noordelijke Alliantie te paaien.
Intussen zonnen deze zegevierende Tadzjiekse en Oezbeekse krijgsheren op wraak. Wraak op een miljoen Pathanen in het noorden van het land die de taliban hadden gesteund. Meer dan de helft van deze mensen vluchtte voor de oprukkende troepen uit, richting het zuiden, om te voorkomen dat ze zouden worden vermoord, gemarteld of verkracht.
Terwijl de Amerikanen jacht maakten op al-Qaida, vonden achter hun rug de meest verschrikkelijke afrekeningen plaats.
Berucht is de opsluiting van vele honderden gevangengenomen taliban- en Arabische strijders in smerige scheepscontainers door de krijgsheer Dostum. Opgepropt in de containers werden ze naar Dostums basis in Shibarhhan vervoerd, maar de meeste gevangenen overleefden deze tocht niet vanwege zuurstofgebrek. Vanuit hun benauwde positie schreeuwden en gilden ze om lucht, en bij wijze van antwoord schoten bewakers hun machinegeweren op de containers leeg, net zolang tot uit de gaten bloed naarbuiten vloeide. Een massagraf in de woestijn van Dasht-i-Leili bleek te bestaan uit slachtoffers van deze moordpartij.
Vrijwel niets werd tegen deze misstanden gedaan, en deze cultuur van straffeloosheid, die ook de Amerikanen lieten voortbestaan, heeft bij veel Pathanen de sympathie voor de taliban extra versterkt.
Door te steunen op de krijgsheren van de Noordelijke Alliantie, mislukte ook Amerika’s eerste doel, het oppakken van Bin Laden. Diens vlucht en die van zo’n 800 Arabische strijders naar het Tora Boragebergte aan de oostgrens met Pakistan, werd begeleid door plaatselijke Pathaanse strijders, die daar elk zo’n 1200 dollar voor kregen.
Pakistan
Dat de Amerikanen in die eerste jaren veel van hun vijanden hun zagen ontglippen, was ook te wijten aan de opstelling van Pakistan. Islamabad was namelijk een onbetrouwbare bondgenoot; toch sloot president Bush zijn toenmalige Pakistaanse ambtgenoot Musharraf innig in de armen.
Misschien is de ‘upgrading’ van Pakistan wel een van de belangrijkste gevolgen van 9/11. Vóór die datum was het land een internationale paria vanwege zijn nucleaire programma en zijn steun aan de taliban. Ná 9/11 klom Musharraf op tot de belangrijkste bondgenoot van Amerika in de regio in de strijd tegen het terrorisme. Vooral het Pakistaanse leger profiteerde van deze deal. Zo kwam meer dan de helft van een hulpprogramma van 700 miljoen dollar bij de strijdkrachten terecht.
President Bush stelde zich uiterst naïef op bij zijn onderhandelingen met Musharraf, omdat hij niet besefte dat die een dubbelspel speelde door de taliban te blijven steunen. De gevolgen zijn er tot op vandaag naar: de taliban mogen dan een aantal jaren uit Afghanistan verdreven zijn geweest, dankzij Pakistan is hun kracht nooit gebroken.
Hier wreekt zich opnieuw de Amerikaanse keuze voor een goedkope strategie, waardoor de Tadzjieken en Oezbeken bij het verdrijven van de Pathaanse taliban hun gang konden gaan. Vanaf het begin was het nieuwe bewind in Kabul zwaar oververtegenwoordigd door mannen van de Noordelijke Alliantie. Zo kregen de Tadjzieken –slechts een kwart van de Afghaanse bevolking vertegenwoordigend– acht ministeries; de Pathanen –maar liefst 42 procent van de bevolking– kregen er slechts elf. Pakistan en de Pakistaanse geheime dienst ISI hebben zich vanaf het begin verzet tegen de westerse steun aan deze niet-Pathaanse machthebbers. De reden is vooral dat ze de Noordelijke Alliantie als pro-India beschouwen. Een regering in Kabul die door vrienden van Pakistans aartsvijand (India dus) wordt gedomineerd, is een regelrechte ramp voor Pakistan, en daarom volstrekt onaanvaardbaar.
Wie een verklaring wil voor het feit dat de taliban vandaag de dag weer in opmars zijn in Afghanistan, moet daarom vooral in de richting van Pakistan kijken. Maar Amerika’s ”goedkope strategie” is daar evengoed debet aan.