Na de euforie kwam de angst. Daarmee is waarschijnlijk het best de omslag getypeerd die de wereld, zeker de westerse, op 9/11 maakte. Het optimisme van de tien jaar daarvoor maakte door de aanslagen plaats voor grote teleurstelling en vrees. Die bovendien in het volgende decennium nog eens werd gevoed door allerlei rampen en onheil. Toch is er hoop.
Bijna iedereen weet nog precies waar hij was op het moment dat hij het nieuws over de aanslagen in New York hoorde. Het onmogelijke bleek mogelijk. Het oppermachtige, ogenschijnlijk onaantastbare Amerika werd op eigen bodem aangevallen.
Hoewel in vergelijking met historische veldslagen het aantal slachtoffers van 9/11 beperkt bleef, was de impact van deze aanslagen enorm.
Een klein groepje terroristen brak met hun daad de reputatie van de VS. De mondiale veiligheid waar Washington decennialang garant voor stond, was verdwenen. Het terreurnetwerk van al-Qaida bleek overal ter wereld toe te kunnen slaan. Het gevoel van onveiligheid en angst schoten wortel.
Enorm contrast
Het contrast met de jaren negentig van de voorgaande eeuw was enorm. Na de val van het communisme hadden veel mensen het gevoel dat de opgaande lijn richting een betere wereld definitief gevonden was. Vrede was nabij. De ideologieën hadden afgedaan. Alleen het neoliberalisme was overeind gebleven. En dat zorgde voor een groeiende wereldeconomie waardoor steeds meer mensen in ruime mate konden genieten van welvaart.
De aanslagen van 9/11 brachten een keerpunt. Niet alleen de onveiligheid bleek ineens een groot probleem, maar in de volgende jaren ontwikkelde zich een keten van narigheden. Veeziekten, zoals mkz, bse en vogelgriep, toonden aan dat de kwetsbaarheid van mens en dier –ondanks wetenschappelijke vooruitgang– nog even groot was als vroeger. Natuurrampen zoals de tsunami van 2004 en de aardbeving in Japan van 2011 toonden de nietigheid van de mens tegenover het natuurgeweld en versterkten het gevoel van onveiligheid.
De economische vooruitgang werd geknakt met de crisis van 2008 en volgende jaren. Daarmee was het failliet van de enige overgebleven ideologie, het neoliberalisme, ook voltrokken.
Voeg daarbij nog eens de onzekerheid over de ontwikkelingen in de moslimwereld. Niemand weet waar de Arabische Lente toe leidt. Zal het islamitisch ontwaken meer democratie en vrijheid brengen? Of is ze het begin van een nieuwe, grotere dreiging voor de westerse wereld?
De greep verloren
De angst die op 11 september 2001 wortel schoot, is uitgegroeid tot een woudreus waarvan de kruin bijna de gehele wereld overdekt.
Angst ontwikkelt zich wanneer mensen het gevoel hebben geen greep meer te hebben op de eigen situatie; ondanks de steeds toenemende kennis lijkt de mens daar ook geen verbetering in te kunnen brengen. De problemen groeien ons boven het hoofd. En nergens lijkt men veilig te zijn.
Zo ontstaat het beklemmende gevoel dat we leven in een wereld waarin de machten van de duisternis ons in de greep hebben. Mensen kunnen spartelen wat ze willen, maar ze lijken zich niet aan die houdgreep te kunnen ontworstelen.
Constante factor
De beklemming die zich de laatste jaren van de mensheid heeft meester gemaakt, is niet nieuw. Feitelijk heeft ze de hele geschiedenis door een rol gespeeld. Misschien is juist wel het bijzondere dat ze het laatste decennium van de vorige eeuw er niet of nauwelijks was. Maar in de vele eeuwen daarvoor was angst een constante factor in de geschiedenis. Angst voor ziekten, rampen en oorlogen leefde permanent.
De Britse socioloog Frank Furedi stelt in zijn boek ”Cultuur van angst” (2007) dat de angst die nu met name het Westen beheerst, tamelijk ongegrond is als je kijkt naar de situatie in de derde wereld of naar het verleden. „Moderne westerlingen zijn helemaal niet zo bekend met pijn, lijden, leed en oorlog. Eigenlijk genieten we van een persoonlijke vrijheid en welzijn die uniek is in de geschiedenis. Tegelijk zijn mensen aan het begin van de 21e eeuw geobsedeerd door het zoeken van veiligheid en zekerheid. Ze willen elk risico vermijden, terwijl die juist bij het leven behoren. Dat wisten mensen vroeger veel beter. Ze aanvaardden risico’s en zagen die vaak als kansen.”
Augustinus
Natuurlijk heeft de angst ook vroegere generaties beziggehouden. Zomaar enkele hoofdmomenten. In de derde, vierde eeuw, toen het Romeinse Rijk de eerste tekenen van ontbinding vertoonde, sloeg de angst toe. Heidenen beschuldigden christenen van het veroorzaken van allerlei ellende. In de derde eeuw leidde dit ertoe dat christenen werden vervolgd.
Maar ook na het Edict van Milaan (313), waarbij christenen godsdienstvrijheid kregen, werd nog met de vinger gewezen naar de volgers van het kruis. Augustinus werkte tussen 413 en 426 aan zijn boek ”De civitate Deï” om de aantijging te weerleggen dat christenen schuldig waren aan de plundering van Rome door de Visigoten onder leiding van Alarik. Tegenover de angst om de ondergang van de westerse wereld stelde hij de hoop op de naderende komst van het Rijk van Christus.
Angst maakte zich ook meester van het Westen toen aan het begin van het tweede millennium duidelijk werd dat de mohammedanen een geduchte macht waren gaan vormen. De dreiging van de islam leidde tot de kruistochten, bedoeld om de macht van de Seltsjoekse Turken te breken.
Dat streven had uiteindelijk niet het begeerde resultaat. Sterker, de opmars van de Turken droeg bijna 500 jaar later opnieuw bij aan een golf van angst en vrees die over Europa spoelde. Onder leiding van sultan Suleyman I, bijgenaamd de Prachtlievende, bedreigden zij het Habsburgse Rijk. Dat completeerde de al langer bestaande onzekerheid. Die was het gevolg van allerlei veranderingen (renaissance, Reformatie) en ontdekkingen (Columbus) die het eeuwenoude wereldbeeld op zijn kop zetten. Ze leidden tot allerlei onrust en woelingen.
Voor Luther waren deze ontwikkelingen aanleiding een commentaar te schrijven op het boek Prediker. Na een beschouwing over de geschiedenis concludeert de theoloog van Wittenberg dan: „Het enig juiste is daarom God te laten regeren en te bidden dat Zijn rijk kome, en zolang dan maar het kwaad te dulden en lijdzaam te ondergaan en Hem in handen te geven Die naar recht zal oordelen.”
Geen happy end
Kwaad dulden, het lijdzaam te ondergaan, dat is het advies van Luther. Maar daar blijft hij niet bij staan. Hij spreekt net als Augustinus van hopen en verwachten; uitzien naar de komst van het Rijk van Christus. Het christelijk geloof wordt gestempeld door gegronde hoop.
Te midden van de meest duistere omstandigheden mag de gelovige de komende Redder verwachten. Dat is geen roesverwekkend pilletje waardoor men even alle ellende kan vergeten. Evenmin geeft de christelijke hoop vooraf de zekerheid dat het leven en de geschiedenis uitlopen op een goedkoop ”happy end” zoals dat in elke doktersroman het geval is.
Christelijke hoop begint pas te leven in de confrontatie met de diepste angst. Hoop is de hunkering die blijft wanneer al onze menselijke verwachtingen aan scherven liggen. Hij richt zich naar zijn aard op hetgeen niet zichtbaar is, althans nog niet. Maar hij leeft bij de stellige zekerheid dat wat nu niet is, straks echt komt. Zo mogen christenen uitzien naar de komst van Gods Rijk omdat de Heere dat beloofd heeft.
Ook in OT
Die zekerheid is er overigens niet alleen in de nieuwtestamentische tijd, na de opstanding van Christus. Hij overwon daarmee de angstwekkende en beklemmende macht van de dood. Maar de zekerheid van die hoop was er ook al in de tijd van het Oude Testament.
Het is veelzeggend dat de Heere al in het begin van het boek Exodus, direct na de beschrijving van de ellende van de slavernij, Mozes opdraagt om naar het volk te gaan en te zeggen: „IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden.” In het inktzwarte slavenbestaan van de Israëlieten opent zich daarmee een nieuwe horizon. Het woord ”zal” houdt zowel toekomst als zekerheid in.
Om nog een voorbeeld te noemen: de profeet Jesaja spreekt de woorden van God tot het volk als dat in ballingschap verkeert. Hij houdt hen in vele hoofdstukken de spiegel van hun eigen ongerechtigheid voor. En dan begint Jesaja in hoofdstuk 40 ineens met de hoopgevende boodschap „Troost, troost, Mijn volk, zal ulieder God zeggen.” In die situatie van absolute onmacht en grote angst gloort ineens de hoop op de toekomst.
Gebrek aan hoop
Juist die christelijke hoop onderscheidt gelovigen van niet-gelovigen. In de onzekere situatie van onze tijd zweven mensen en de maatschappij als hulpeloze en onhandige astronauten door de eindeloze ruimte op zoek naar ankerpunten. Dat hoeft een christen niet te doen. Zijn hulp en verwachting is van Hem Die is en Die was en Die komen zal.
Onthutsend is dan te constateren dat binnen de gereformeerde gezindte de angst voor de toekomst veelal sterker is dan de hoop. Dat is vandaag de dag ook zeker zo. In gesprekken en prediking komt de boosheid van onze tijd vaak aan de orde. In publicaties wordt veel aandacht gegeven aan de ontkerstening en aan de bedreigde positie van christenen in de moderne maatschappij. Er is zorg, veel zorg. Maar waar klinkt de hoop op een zekere toekomst?
Dat is opvallend. Immers het oudste gereformeerde belijdenisgeschrift dat de kerken in ons land kennen, eindigt juist met de hoop en het uitzien. „Daarom verwachten wij die grote dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods, in Jezus Christus, onze Heere.” (art. 37 NGB)
Is niet de voornaamste reden dat door de zorg over materiële en immateriële zaken het belangrijkste in het leven sterk naar de achtergrond raakt? De christelijke hoop vindt zijn oorsprong, bron en voeding in het geloof in de Heere Jezus. Zoals prof. G. Wisse zei: „De christelijke hoop is de honger van het geloof en de dorst der liefde naar de volle gemeenschap met Christus.”
De gereformeerde ds. J. Overduin, bekend van zijn boek over zijn ervaringen in Dachau, schreef midden in de oorlog: „Wie persoonlijk niet weet van het leven met Christus, is grondeloos ellendig en leeft als een hopeloos schepsel.” Dat moet de primaire zorg zijn van reformatorische christenen als het gaat om de toekomst. Wie weet dat zijn toekomst vast ligt in Christus zal zijn zorgen hebben, maar leeft met licht aan de einder. Zoals Guillaume van der Graft schreef:
Bij het vallen van de nacht,
bij het falen van de kracht,
met de duisternis rondom,
roep ik: Kom, Heere Jezus, kom.
Dan is de ban van de angst doorbroken.