DADAAB – „Waarom?” vroeg ik me af toen de bandieten van al-Shabaab ons erf op stormden”, zegt de 70-jarige Rochia. Ze zit in haar hutje in het immense vluchtelingenkamp bij het Keniaanse Dadaab. Haar kleindochter Chader (6) wijkt niet van haar zijde.
,,De strijders van al-Shabaab renden ons erf op, met wel honderd man. Het was in februari, om 9.00 uur. Mijn man, mijn schoonzoon en onze werkers waren op ons land bezig, zoals elke dag. De plunderaars overmeesterden hen allemaal, om hen vervolgens voor mijn ogen te vermoorden. Het was het laatste wat ik zag. „Waar zijn jullie mee bezig?” vroeg ik terwijl ik hun tegemoet trad. Een van de strijders liep naar me toe en stak een paar injectienaalden in mijn ogen. Ik was blind.”
„Ach, het is niet het ergste dat ik niet meer kan zien”, zucht Rochia. „Dat ik mijn man elke dag moet missen, doet me veel meer pijn. Ik mis mijn leven met hem en met mijn kinderen. We leefden in vrede in Mansur, vlak bij de Rode Zee. We waren rijk: mijn man kon zich best meer vrouwen veroorloven, maar hij was tevreden met mij. We hadden een prachtige boerderij, een bloeiend bedrijf, zelfs een auto. Ons leven was mooi in Somalië.”
„Voordat het geweld losbrak en de honger toesloeg, hadden we een goed leven in Somalië”, vervolgt Rochia. „We moesten hard werken op onze boerderij, maar ons land bracht genoeg op om ons te voeden. Het doet pijn om te zien dat sommige mensen in het kamp rijk zijn en hun rijkdom niet delen. Wij waren ook rijk toen we in Somalië leefden. Zeventien mensen werkten met ons mee en leefden met hun gezinnen van de opbrengst van ons land. We deelden onze rijkdom.”
Het leven in het vluchtelingenkamp staat in schril contrast met het leven op de boerderij, zegt ze. „Ik heb elke dag hulp nodig van mijn kleindochter Chader. Ze helpt me bij het lopen en het koken. Ze haalt water voor me. Ik ben totaal afhankelijk van anderen. Chader hielp me ook toen ik hulpeloos was na de aanval van al-Shabaab. Ze verstopte zich met mij en hielp me vluchten. We konden ons na een dag bij mijn dochter voegen, die zich met haar kinderen had verstopt in het bos. Samen met hen sloegen we op de vlucht. We liepen dertig dagen, toen kwamen we aan in Dadaab.
Al-Shabaab, de jeugd die een islamitische staat wil vestigen in Somalië, had het niet alleen op ons gemunt. Ook andere boeren in onze omgeving werden aangevallen. Er werd gemoord en geplunderd. De mensen die overleefden, sloegen massaal op de vlucht.”
Rochia slikt, ze vertelt haar verhaal toonloos. „Al-Shabaab had zich al eerder gemeld op onze boerderij en ons bedreigd. We moesten onze zonen afstaan om te strijden voor een islamitische staat. Alleen dan zou het geweld onze deur voorbijgaan. Mijn man weigerde. Hij kon zich niet voorstellen dat hij ooit een wapen zou kunnen gebruiken om iemand te verwonden, laat staan te vermoorden. Hij had geen wapens in huis en bemoeide zich niet met politiek. Hij piekerde er niet over om al-Shabaab te steunen en zijn kinderen aan hen op te offeren. Wij wilden gewoon ons werk doen op onze boerderij en in vrede leven. Ik ben bang dat de vrede er nooit meer zal komen in Somalië. Elke dag wordt er gevochten, elke dag wordt er geweld gebruikt. Niemand ontkomt aan de terreur van al-Shabaab. Toen mijn man werd vermoord, schreeuwde alles in mij ”waarom?” Nu heb ik geen vragen meer.”
Fotograaf Jaco Klamer bezocht de Hoorn van Afrika. Op de buitenlandpagina staat deze week een serie portretten van vluchtelingen. De eerste aflevering stond gisteren op de voorpagina.