Pas op dat we door bezinning op ”1773” geen slechtere psalmen krijgen
„Laat de Gereformeerde Bond meer helderheid geven over de plannen ten aanzien van de psalmberijming van 1773, betoogt K. A. Gort. Ook al is deze berijming niet boven kritiek verheven, ze heeft een traditie achter zich en vele harten gewonnen.
Op de jaarvergadering van de Gereformeerde Bond op 26 mei werd onder meer medegedeeld dat het hoofdbestuur een interkerlijke commissie heeft ingesteld die de zingbaarheid van de zogenoemde ”oude berijming” (1773) zal onderzoeken. We mogen ds. M. van Reenen dankbaar zijn dat hij op de opiniepagina in RD 15-6 voor deze zaak aandacht vraagt. Vooral ook voor de manier waarop.
Wat van het bericht hierover in RD 1-6 geldt, geldt ook van de mededeling tijdens voormelde jaarvergadering – de informatie was summier. En niemand vroeg destijds opheldering. Het zal uiterst dienstig zijn als het hoofdbestuur van de Bond duidelijkheid verschaft over wat nu echt de bedoeling is. Wil men, naar analogie van de Herziene Statenvertaling (HSV), tot een nieuwe psalmberijming geraken?
In de Psalmen 1:4 en 14:3 zingt 1773 van ”het pad der deugd.” Ds. L. Vroegindeweij (1901-1969) kon weliswaar grappig, maar tevens al te luchtigjes zeggen dat het pad der deugd altijd beter is dan het pad der ondeugd. Intussen is het taalgebruik vreemd aan de taal van de Bijbel. In verscheidene psalmen wordt gezongen van het ”Opperwezen”, terwijl we in de laatste regel van Psalm 99:2 zelfs dienen te zingen: ”Wilt Het eeuwig vrezen.” Een onbepaald lidwoord voor de Heere – nota bene. De hoofdletter verzacht het euvel niet.
Mij dunkt dat er aan revisie van de oude berijming nauwelijks valt te denken. Slechts incidenteel zijn er enkele mogelijkheden. Te denken is aan Psalm 33:11. Voor de woorden ”Weer steeds alle smart” ware te zingen: ”Heilig, vreugd en smart.” Ds. R. E. Kuus (1930-1999) verzocht immer te zingen: ”Heilig alle smart”. Ds. E. van Meer (1891-1954) noemt in ook het Gereformeerd Weekblad van 2 oktober 1948 Psalm 125:2. Dit vers ziet hij ook gaarne enigszins gewijzigd: „…rondom Zijn volk ’t welk Hij wil hoeden in (en niet: voor) tegenspoeden.”
De kritiek op 1773 moet natuurlijk wel billijk blijven. Neem nu Psalm 25:2. Als in het tweede bedrijf van het treurspel ”Joseph in Dothan” (1640) van Vondel (1587-1679) klinkt: „Ay Levy, zie eens toe […]”, dan vinden wij het magnifiek. In genoemde psalm zou ”ai” een stoplap zijn, omdat de naam ”Heere” niet geschreven mocht worden – het moest ”Heer” zijn. Laten we bedenken dat de vorig jaar overleden drs. A. Ros bij de bestudering van Nederlandse psalmberijmingen dit gerucht in de door hem onderzochte annalen niet bevestigd heeft bevonden. Deze mare wordt trouwens gelogenstraft door de bundel zelf. Zie Psalm 96:6: ”Zingt, zingt een nieuw gezang den Heere”, Psalm 98:3: ”Uw juichstem geev’ den Heere dank” en Psalm 147:4: ”Zingt beurtelings, en dankt den Heere”.
De psalmberijming van 1773, die wij niet zonder devotie ”de oude berijming” noemen, heeft als opvolger van die van Petrus Datheen (1566) niet alleen een hele traditie achter zich, maar ook de harten van velen gewonnen. Prof. dr. K. J. Popma (1903-1986) zei van deze bundel: „Wat in een cultische traditie is ingegaan, kan niet zo maar even worden gerepareerd als een wrakke fiets.” Van Anna Mertens (1902-1952) horen we: „De mooie en meest geliefde gedeelten daaruit zijn al met de patina (= roest in de meest edele zin, KAG) van enkele eeuwen overdekt.”
Tijdens de invoering van de psalmberijming van 1773 was ds.Theodorus van der Groe (1705-1784) dienstdoend predikant te Kralingen. In ”’s Heeren wegen gehouden met een alles verbeurd hebbend zondaar” (Leiden 1843) van ds. L. G. C. Ledeboer (1808-1863) vond ik: „Vader Van der Groe moet gezegd hebben bij de invoering der nieuwe Psalmberijming: Zij hebben gouden weggenomen, wij hebben nu zilveren in de plaats gekregen. Wat zal het wezen als wij tinnen krijgen?”
Naar ik hoop zal de ingestelde commissie niet overwegen naar de zogeheten ”nieuwe berijming” te kijken. In mei 1961 verscheen de eerste druk van alle 150 psalmen. Na bestudering van deze editie schreef de rooms-katholieke dichter Gabriël Smit (1910-1981): „Ik hoor hier meer beschaafde midden-orthodoxie, dan harde geuzenvroomheid.”
Laat de commissie vooral vooruitzien en dan met mij toeleven naar de verschijning van de psalmberijming van ds. C. J. Meeuse (zie RD 17-6). Ds. Meeuse kwalificeert deze als „herdichtingen”, omdat hij de psalmberijming van Marnix van Sint Aldegonde (1540-1598) als uitgangspunt neemt.
Laat de ingestelde commissie tevens achteromzien. De reeds genoemde drs. A. Ros zou direct hebben verwezen naar Jacobus Revius (1586-1658). Hij meent dat Revius een goed advies gaf aan de dichters van een psalmberijming:
Soeckt claerheyt, soeckt eenvoudicheyt alhier.
En wijcket niet van Davids soete lier,
Poocht synen, en niet uwen sin te
treffen,
En ons met u ten hemel op te heffen.
De auteur is amateurkerkhistoricus.