Bezinning op psalmberijming 1773 raakt heel de gezindte
Het onderzoek naar de ”zingbaarheid” van de psalmberijming van 1773 raakt de hele bevindelijk-gereformeerde gezindte, vindt ds. M. van Reenen. Het zou daarom goed zijn als de discussie hierover breed gevoerd wordt.
Het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond heeft een interkerkelijke commissie ingesteld die de ”zingbaarheid” van de psalmberijming van 1773 gaat onderzoeken (RD 1-6). Het bericht was erg summier, maar toch voldoende om te vermoeden dat diverse lezers dit, terecht of onterecht, associëren zullen met het initiatief tot de herziening van de Statenvertaling. Met als gevolg dat het onderzoek mogelijk al in een hokje geplaatst wordt. En dat is jammer.
Immers, nu in de keuze voor de Statenvertaling de bevindelijk-gereformeerde gezindte geen volstrekte eenheid meer vertoont, is de berijming van 1773 nog wel een verbindende factor. Een onderzoek naar deze psalmberijming raakt dus de breedte van de gezindte. Ongeacht wat de uitkomst van dat onderzoek zal zijn.
Ook inhoudelijk raakt zo’n onderzoek de gehele gezindte. Niet slechts zij die een voorstander zijn van het gebruik van de Herziene Statenvertaling (HSV) lopen wel eens tegen problemen aan in het gebruik van deze berijming, maar ook anderen. Allereerst zijn er natuurlijk de gemeenten die nooit de berijming van 1773 hebben kunnen aanvaarden en daarom nog steeds de berijming van Petrus Datheen gebruiken. Vervolgens geldt het ook voor andere gemeenten. Ik noem een paar aspecten.
De berijming bevat diverse passages die doordrenkt zijn van verlichtingsdenken („Opperwezen”) en achttiende-eeuws moralisme (Psalm 1: „Zulken die, oprecht en rein van zeden/ met vasten gang het pad der deugd betreden”). Ook gebruikt deze psalm consequent de aanduiding „Heer” (vergelijk Psalm 25:2: „Heer’, ai, maak mij Uwe wegen”, waar ”ai” is tussengevoegd om maar geen ”Heere” te hoeven schrijven).
Verder is ook voor sommigen die de Statenvertaling goed kunnen verstaan de berijming van 1773 soms toch tamelijk onbegrijpelijk. Een psalmberijming moet immers extra concessies doen aan de begrijpelijkheid, vanwege metrum en rijm. Denk aan de vele afkortingen („woên” in plaats van ”woeden” et cetera) en aan een zin als „Zo ik dit zeggen staven zou/ gewis, zo waar’ ik niet getrouw’/ aan ’t waard’ geslacht van Uwe kind’ren.”
Ten slotte noem ik de melodieën. Waarom is Psalm 50 zo onbekend? Bepaald niet vanwege de inhoud, die zeer goed zou passen bij menige bevindelijk-gereformeerde preek („wat roemt gij u als Mijn verbondelingen/ daar g’u door woord noch straffen laat bedwingen?”). Waarschijnlijk is de psalm wel onbekend vanwege de, voor 21e-eeuwers, vrij ontoegankelijke melodie.
Let wel: hiermee wil ik bepaald de psalmen uit de berijming van 1773 niet diskwalificeren. Wij zingen ze, ook thuis, graag en deze berijming heeft een plaats in vele harten gekregen, ook van Gods volk uit de afgelopen eeuwen. Ook de melodieën, die voor de huidige generatie soms ontoegankelijk zijn, hebben grote waarde. Een psalmberijming die velen zich, ook bevindelijk, eigen hebben gemaakt, is te kostbaar om te verkwanselen.
Toch benoem ik de problematische kanten ervan. De reden daarvoor is deze: de moeite met deze psalmberijming kent vele facetten, zowel taalkundig als inhoudelijk als muzikaal. Daarom is het mijns inziens zeer zinvol dat de bezinning een breder karakter krijgt dan op dit moment vanuit het bewuste berichtje naar voren lijkt te komen.
Natuurlijk zal dit zorgen voor zijn eigen moeilijkheden. Immers, wat de een als probleem ervaart, herkent de ander helemaal niet – en andersom. En gesteld dat de uitkomst van genoemd onderzoek zou zijn dat er gezocht wordt naar een soort herberijming (als dat al mogelijk zou zijn), dan komen er veel praktische problemen die samenhangen met de breedte van de doelgroep. Denk alleen maar aan het woordje ”gij”, waarbij HSV-gebruikers wellicht een andere lijn voor zullen staan dan gebruikers van de Statenvertaling.
Laten we echter niet vergeten: als we om die reden de bezinning niet breder trekken, verschuiven we slechts het probleem. Mocht het onderzoek binnen de huidige kaders blijven en dan tot een soort herberijmingsuitkomst leiden, dan is een bepaalde vorm van polarisatie onvermijdelijk. En discussies zoals rond de HSV, daar zit niet iedereen om verlegen. Veel vruchtbaarder zou het zijn om die discussies een plaats te geven in een commissie uit de hele gezindte. En dat is een verantwoordelijkheid van die hele gezindte!
Mocht de commissie er niet uitkomen, of onverhoopt onvoldoende draagvlak vinden in de breedte van de bevindelijk-gereformeerde gezindte, dan is er in elk geval een poging gedaan. En mocht deze bezinning (en een mogelijke uitkomst daarvan) wel goed ontvangen worden, dan kan dat op zijn minst leiden tot een beter besef van wat we zingen. Augustinus zei eens: „Wie zingt, bidt tweemaal.” Maar wie in tweeheid zingt, hoe zou die nog kunnen bidden?
De auteur is predikant van de hersteld hervormde gemeenten Andelst/Zetten e.o. en Ederveen.