Kerk heeft dienaars nodig, geen leiders
APELDOORN – „Het is heel gevaarlijk als je in de kerk leider wilt zijn. Dan is de dienstbaarheid weg en krijg je politiek.” Dat stelt prof. dr. W. van ’t Spijker, die vrijdag zijn 60-jarig ambtsjubileum viert.
De Apeldoornse emeritus hoogleraar, die in het komende nummer van Terdege aan het woord komt, begon zijn ambtelijke loopbaan in het Friese Drogeham. Daar werd hij op 5 november 1950 als predikant bevestigd. Vandaar vertrok hij in 1962 naar Utrecht-Centrum.
In 1970 promoveerde de in Zwolle geboren bakkerszoon cum laude aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op het proefschrift ”De ambten bij Martin Bucer”. Door te promoveren, loste hij een belofte aan zijn vader in. „Dat had hij zelf graag gewild. Mijn vader was een begaafd man, op allerlei gebied. Zijn moeder adviseerde hem om te gaan studeren, maar hij zag de dunne armen van zijn vader en besloot te gaan helpen in de bakkerij.”
Een jaar na zijn promotie werd Van ’t Spijker benoemd tot hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkrecht aan de Theologische Hogeschool in Apeldoorn, als opvolger van zijn schoonvader, prof. J. Hovius.
Hij groeide uit tot ”boegbeeld van Apeldoorn”, zonder daar bewust naar te streven. „Ze vroegen me voor dingen, en dan deed ik mijn best. Niet voor de eer, maar omdat ik plezier heb in studeren. Als je met Luther aan de gang gaat of met Zwingli, dat is zó boeiend. Nu ben ik weer met Bucer bezig. Het is ongelooflijk wat die mensen hebben verricht.”
In 1997 ontving Van ’t Spijker uit handen van dr. F. W. de Klerk, oud-president van Zuid-Afrika, een eredoctoraat in de theologie vanwege zijn buitengewone academische status. „Tussen twee colleges door kreeg ik het bericht dat er een telefoontje voor me was. De rector van de universiteit van Potchefstroom. Ik dacht: Wat overkomt me nou? Met mijn vrouw ben ik erheen gegaan, om het doctoraat in ontvangst te nemen en colleges te geven. Later heb ik ook in Stellenbosch gedoceerd. De invloed van Andrew Murray was er nog altijd merkbaar. Op maandagmorgen gingen alle studenten samen op de knieën in gebed. In vergaderingen van de hoogleraren heb ik dat ook meegemaakt.”
Van ’t Spijker is bekend om zijn irenische instelling en afkeer van partijschappen. „Soms denk ik: Ben je daardoor niet te slap? Aan de andere kant is dat wat zich onder christenen afspeelt gespeend van dat wat de Bijbel ons leert: vriendelijkheid, de ander uitnemender achten dan jezelf. Dat trekt me in Bucer. Die had altijd de eenheid van de kerk op het oog.” De emeritus hoogleraar signaleert veel nodeloze kerkelijke verdeeldheid, om bijzaken. „Het is diep triest dat de aardse kerk in geen enkel opzicht een weerspiegeling is van de eenheid die er in de hemel zal zijn.”
Dominantie ziet de éminence grise van de Christelijke Gereformeerde Kerken als een groot gevaar voor de christelijke gemeente. „Het Führerbegrip kennen we niet in de kerk: „Eén is uw meester en gij zijt allen broeders.””
Ter gelegenheid van het ambtsjubileum gaf uitgeverij Den Hertog een bundel bewerkte preken van Van ’t Spijker uit, over tien psalmen. De psalmen acht de emeritus hoogleraar onvervangbaar.
De opwekkingsliederen typeert hij als „symptoom van een voorbijgaande tijd.” „Ik heb geen bezwaar tegen een vrij lied, er zijn mooie dingen bij, maar de psalmen hebben het verleden en daarom ook de toekomst. Luther heeft gezegd dat ze allereerst van Christus zijn. In Hem zijn ze ook van ons. Dat is een belangrijke sleutel om ze te verstaan.”
Een tweede vereiste is voor Van ’t Spijker kennis van de talen. „Als je ervan overtuigd bent dat de Heilige Geest het Woord heeft geïnspireerd, moet je op de letters letten. Waarom staat hier de tegenwoordige en niet de verleden tijd? Waarom is deze zin zo geconstrueerd? De echte theologen uit de geschiedenis waren mensen die de tálen kenden.”
De gereformeerde gezindte heeft de kern van de Reformatie behouden, vindt de Apeldoornse emeritus hoogleraar, maar mist vaak evenwicht. „Als je onderdelen uit de dogmatiek zo uitvergroot dat ze niet meer in het geheel passen, krijg je iets sektarisch. De verdeeldheid wordt daardoor groter en groter. Door die versplintering krijgt alles een te kleine schaal voor het grootse werk van God in Zijn wereld. Blaas ik in een kopje water, dan vliegt het vocht er aan alle kanten uit. Gooi ik dat kopje leeg in een teil vol water en ga ik dáárin blazen, dan zie je een vage rimpeling. Door de kleine schaal wordt het allemaal zo hevig en heftig.”