Klagen over kledingcode op kantoor
UTRECHT – Bijna alle zomerkleren zijn weer opgeborgen, maar voor mannen die op tropische dagen een korte broek willen dragen op het werk haalt de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) toch nog de kou uit de lucht: bedrijven mogen dit niet zomaar verbieden.

Dat volgt uit een uitspraak van de commissie in een zaak die was aangespannen door een mannelijke medewerker van de Belastingdienst en die de CGB nu op haar site heeft geplaatst.
Het staat er zo duidelijk in het kledingbeleid van de Belastingdienst Utrecht-Gooi: „Kleding en persoonlijke verzorging dienen representatief te zijn binnen de zakelijke omgeving waarin we werken en de uitstraling die we als Belastingdienst(regio) zowel intern als extern willen laten blijken. Een ieder dient zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.”
Een mannelijke medewerker die aangiften voor de vennootschapsbelasting moet beoordelen, wil toch het naadje van de kous weten over de kledingvoorschriften en stuurt op zekere dag zijn chef een e-mail. Hij wil graag een knielange broek dragen op warme dagen. Mag dat? Uit een gesprek een maand later met zijn chef blijkt dat het antwoord simpel is: nee.
De werknemer vraagt vervolgens aan de CGB of dit terecht is. In een zitting waarin de partijen gelegenheid krijgen hun visie toe te lichten, stelt de Belastingdienst eerst nog dat kledingvoorschriften niet onder de reikwijdte van de gelijkebehandelingswetgeving vallen.
De CGB denkt daar echter anders over, blijkt uit de uitspraak. Daarbij wijst de commissie naar een uitspraak van het Amsterdamse gerechtshof eerder dit jaar in de zaak van het vervoersbedrijf GVB tegen een christelijke conducteur die een kruis over zijn uniform wilde dragen. Het hof sprak daarbij uit dat kledingvoorschriften vallen onder arbeidsomstandigheden, zoals die ook worden genoemd in artikel 5 van de Algemene wet gelijke behandeling.
Afgezakte broeken
Dan het punt van de representativiteit. De medewerker van de Belastingdienst wil met name op warme dagen op kantoor een „nette knielange broek dragen.” Zijn bedrijf weigert dat met een beroep op de eis van representativiteit. Dat bevreemdt de man. Hij ziet collega’s „in gerafelde kleding, met afgezakte broeken, met zichtbaar ondergoed en met zichtbare tatoeages en piercings.” Hoe zit het dan met de representativiteit? Bovendien ontvangt hij vrijwel nooit klanten op kantoor.
De Belastingdienst wil echter geen mannen in korte broeken zien. Nee, er is weliswaar geen onuitputtelijke lijst van wat wel en niet mag, maar in een-op-eengesprekken worden medewerkers heus regelmatig aangesproken op hun kledingstijl. En deze collega mag dan zelden klanten ontvangen, hij komt wel in de kantine. En daar komen ook bezoekers van buiten. Bovendien is er op kantoor een airconditioning. De man kan dan toch met warm weer in korte broek naar het werk komen om zich vervolgens te verkleden? Nee, leuker kan de Belastingdienst het niet maken.
De CGB wil graag weten hoe de Belastingdienst omgaat met vrouwelijke werknemers in knielange broeken. De vertegenwoordiger van de Belastingdienst zegt niet te weten wat hij zou doen als een vrouw zo op kantoor verscheen. „Of dát wel of niet representatief is, hangt af van de hoe de broek eruitziet, zoals de stof.”
De commissie wijst er in de uitspraak op dat het werkgevers in het licht van de gelijkebehandelingswetgeving in principe vrij staat om kledingvoorschriften op te stellen. „Wat representatief is in de ene organisatie, is dat mogelijk niet in de andere. Gelijkheid tussen mannen en vrouwen betekent niet dat mannen en vrouwen per definitie steeds dezelfde kledingstukken moeten kunnen dragen.” Maar de Belastingdienst maakt verboden onderscheid op grond van geslacht door de representativiteitseisen anders uit te leggen bij mannen dan bij vrouwen. Leuker kan ook de commissie het niet maken.