Tweegesprek over “De tovernaar en de dominee”
Ir. J. van der Graaf zou graag „willen doorpraten”, zo schreef hij aan het slot van zijn recensie van ”De tovenaar en de dominee” van dr. H. Vreekamp. Op deze pagina gaan Vreekamp en Van der Graaf met elkaar in gesprek. Dinsdag verscheen deel 1, donderdag deel 2 (slot).
Licht van de vreugde aan het einde
Beste Jan,
Waar ben je ten slotte uitgekomen, waar sta je nu in de kerk? Zo hoor ik je vragen. Twee levensveranderende ontmoetingen stempelden mijn weg. Oogcontact met het Joodse volk en hernieuwde kennismaking met de heiden rondom en in mezelf. Je vraag is nu of de ontmoeting „zich toch anders en misschien ook wel elders voltrok dan voorheen”?
De Dorpskerk van Hoevelaken zal voor mij altijd de moederkerk blijven. In mijn jeugd was deze kerk de enige in het dorp. Toen kwam de deelgemeente De Eshof, met „grote verschillen in geloven en belijden.” Intussen is aan ”de andere zijde” van de Dorpskerk de hersteld hervormde gemeente ontstaan. Over de Paulusparochie heb ik dan nog niet eens gesproken.
Je daagt uit tot het uiterste: waarom kon Monshouwer „nochtans” geen dominee in de Dorpskerk zijn? Dat raakt me. Dat je hier het ”nochtans” laat vallen. Het ”nochtans” van het geloof, met andere woorden. Monshouwer en ik schreven samen een boek over de profeet Zacharia. Als antwoord op je vraag citeer ik uit het Woord vooraf:
„Natuurlijke verbondenheid, voor ons beiden gegeven in de plaatsnaam Hoevelaken, hoeft niet te leiden tot eensgezindheid. Veeleer gaat het dikwijls anders; ook daarvan is de Veluwe getuige. Komend uit verschillende ‘richtingen’ hebben wij elkaar ontmoet bij het spellen van het bijbels ABC en herkend in het vieren van de liturgie. De lezer mag verder uitmaken of een verschil in stijl misschien toch hier en daar een verschil in opvatting verbergt. Wij hebben zelf niet gestreefd naar een afgerond en eensluidend standpunt. Wij zijn tezeer onder de indruk geraakt van de kracht van de woorden van de Schrift, die elk standpunt terstond ondermijnen opdat de gemeente voortgaat op de weg der verwachting.”
Dirk Monshouwer werd in Hoevelaken steeds bevindelijker. Hij stond open voor het verborgen leven met God zoals hij dat in de Dorpskerk aantrof. Maar ook had hij, van buiten komend, een scherp oog voor kaf onder het koren. Wie van ons durft zeggen dat Monshouwer niet geroepen was als dominee voor heel de gemeente? Nochtans?
Je nadere vragen over Monshouwer kan ik in het kader van een briefwisseling slechts aanstippen. Het historische karakter van de Schrift? Wat ”historisch” is, wordt bepaald door de openbaring die telkens oplicht in het Bijbelse bronwoord ”En het geschiedde.” Of Israël zelf een Messiaanse figuur is? Alles wat van Jezus de Christus is uitgesproken in het Nieuwe Testament, is in het Oude Testament van Israël gezegd. Ook en juist de benaming ”Zoon van God”. De Zoon is geroepen uit Egypte: Israël en –in vervulling– Jezus.
En dan je vragen over de verdwijning van God, over kerkverlating, over het niet gevonden hebben van God. Al deze ervaringen komen ter sprake in het slothoofdstuk over het heilig avondmaal. In dit heilig ogenblik komen alle momenten van bevinding aan het licht. Van atheïstische aanvechtingen tot ”de stonde der minne”. Een leven lang op zoek naar God en Hem niet vinden, de God van Israël. Gevonden door deze God als iemand die Hem niet bleek te zoeken. Maar in de vleeswording van het Woord is God toch juist heel nabij gekomen? Ja, zo nabij, dat Hij tegelijkertijd méér verborgen is dan ooit. Wie zou God nu zoeken in een kribbe, in de wijn van Kana, aan een kruishout?
Ten slotte. Mijn grootvader placht te zeggen dat het begin vanuit het einde wordt verstaan. Het einde van het boek van zijn kleinzoon luidt: „Dan zullen zij beginnen vrolijk te zijn.” Daarop loopt de gelijkenis van de verloren vader uit. Vanuit deze slotwoorden valt een licht van vreugde terug tot voor de geboorte. Ten diepste heb ik het boek willen schrijven als een kind zo blij.
Henk Vreekamp
De auteur is emeritus predikant in de Protestantse Kerk in Nederland.
Het verborgene is geopenbaard
Beste Henk,
Je antwoord maakt het me niet gemakkelijk. Elk mens kent een ontwikkelingsgang in het leven. Wie niet verandert als de tijden veranderen, verandert. Dat geldt ook het geestelijk leven. In de levende omgang met de Schriften doe je ontdekkkingen. Zo niet, dan wordt het stilstaand water.
„Oogcontact” met het Joodse volk was voor jou levensveranderend. Ik zeg het je in zekere zin na, al spreek ik liever eerst van het opengaan van de Schriften aangaande Gods heilsplan met Israël. Van daaruit ontstaat de ontmoeting met het levende Jodendom, dat het inzicht in de Schriften verdiepen kan. Maar als jij zegt: alles wat in het Nieuwe Testament van Christus is gezegd, is in het Oude Testament van Israël gezegd, dan mankeert hier, naar mijn oordeel, het feit dat Israël het heil ook van de beloofde Messias moest hebben.
Je verknochtheid met Monshouwer vecht ik niet aan. Ik stel wel vragen. De Amsterdamse School, als ik hem daartoe toch mag rekenen, spelt de grondwoorden van de Schrift, maar bekommert zich niet om de vraag of alles ”echt gebeurd” is. Jij concentreert het historische van de Schrift op het ”En het geschiedde”. Daarmee wordt Bijbelse Historie –hoofdletter!– inderdaad meer, rijper, dieper dan seculiere geschiedenis. Maar die Historie voltrok zich toch in onze geschiedenis?
Ik stip nog twee dingen aan. Jij en Monshouwer herkenden elkaar in het „vieren van de liturgie”, met de Schrift als „Liturgisch Centrum” (Monshouwer). Maar betekent dat toch niet een andere inkadering van de totale eredienst dan binnen de traditie die voor het autochtone Hoevelaken bepalend was? Ook liturgie wordt toch theologisch bepaald?
Monshouwer werd steeds bevindelijker, zeg je. Daar wil ik niet in treden. Dat is te intiem. Ik ben diep overtuigd van de bevindelijke dimensie van het geloof. Die ontdek ook ik bij mensen buiten de eigen traditie, ten spijt soms van een ander taalveld. Maar bevinding is niet te definiëren, geen locus in de dogmatiek. Meer dan „geloven met het hart” (NGB) kan ik er niet van maken. Vandaag wordt echter alles wat ervaring heet, van mystiek tot esoterische meditatie, bevinding genoemd. Het is verre van mij om dat bij jou en Monshouwer te suggereren. Ik wil er slechts mee zeggen dat bevinding nooit een grondpijler kan zijn van de gereformeerde geloofsleer. Dat is te diffuus, te subjectief. Het gereformeerde leven is, naar de Schriften, confessioneel bepaald. En is bevindelijk leven dan niet gekenmerkt door het zoeken en vinden van het leven buiten onszelf in Christus, de Messias van Israël?
Je brengt alle ervaring –aanvechting en niet vinden van God– samen in het avondmaal. Je (te) korte opmerkingen daarover blijven me bezighouden. Want wat bedoel je als je zegt dat Christus in de vleeswording van het Woord nabij is gekomen en tegelijk „méér verborgen” is dan ooit? Paulus schrijft aan Timotheüs dat „de verborgenheid van de godsvrucht” groot is: „God is geopenbaard in het vlees, gerechtvaardigd in de Geest, is gezien door de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid” (1 Tim. 3:15). Concreter kan het niet. Heidenen mogen uit die verborgenheid leven, alle aanvechting ten spijt! Worden de kribbe, het kruis, de wijn van Kana en brood en wijn bij het avondmaal daarom niet bij uitstek tekenen van Gods aanwezigheid?
„Daar zou ik over willen doorpraten.” Zo eindigde ik mijn recensie. Dat zeg ik ook na deze briefwisseling. Van hart tot hart zal dat beter lukken dan op papier. Vooral die gelijkenis van de verloren vader blijft me bezighouden. Want je eindigt Goddank in de vreugde.
Jan van der Graaf
De auteur is oud-algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond.