Zieke werknemer: passende arbeid (I)
In de vorige bijdrage werd ingegaan op een van de situaties waarin de werknemer geen recht op loon bij ziekte heeft. Het betrof het geval waarin de werknemer opzettelijk de ziekte heeft veroorzaakt.
De werknemer heeft evenmin recht op loon wanneer hij tijdens de ziekte weigert de hem aangeboden passende arbeid te verrichten. Over dit onderwerp gaan deze en de volgende aflevering. Een werknemer is alleen arbeidsongeschikt als hij ten gevolge van ziekte niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten. Arbeidsongeschiktheid impliceert niet dat een werknemer (tijdelijk) geen ander werk zou kunnen doen. Dit andere werk wordt passende arbeid genoemd. Het kan dan gaan om fysiek of mentaal lichtere arbeid dan de eigen functie. Een kraanmachinist die arbeidsongeschikt is geworden voor zijn eigen werk omdat hij niet langer dan een uur per dag op een stoel kan zitten, kan bijvoorbeeld wel voorbereidend werk doen, assistentie verlenen en kleine reparaties aan machines uitvoeren. Deze werkzaamheden vormen passend werk voor hem.
Het verrichten van dit werk heeft ook een belangrijke therapeutische rol. Voorkomen wordt dat de afstand tot het werk steeds groter wordt. Het wordt voor iemand die arbeidsongeschikt thuiszit steeds moeilijk om weer aan het werk te gaan. De psychische drempel wordt hoger en de vaardigheden worden minder. Voor iemand die uitvalt vanwege psychische klachten (een burn-out) kan het (tijdelijk) verrichten van werk met de handen, bijvoorbeeld het onderhouden van een tuin, een belangrijke rol vervullen om zichzelf weer terug te vinden.
Om al deze redenen heeft aanvankelijk de rechter en later ook de wetgever het belangrijk gevonden dat een werkgever actief is in het zoeken naar passende arbeid voor zijn arbeidsongeschikte werknemer en dat deze werknemer zich constructief opstelt ten aanzien van het aanvaarden en verrichten van de passende arbeid.
Het begon allemaal in 1985, toen de Hoge Raad een belangrijk arrest wees dat als de bakermat van de huidige regels over passende arbeid kan worden beschouwd. Het betrof een werknemer die ten gevolge van rugklachten niet meer in staat om zijn functie ”afzakker/palleteerder kunstmest” geheel te vervullen, maar kon nog wel uitvoering geven aan het onderdeel ”afzakken”. De Hoge Raad aanvaardde dat een arbeidsongeschikte werknemer in beginsel het recht heeft om een gedeelte van de bedongen arbeid te verrichten. Op grond van het goed werkgeverschap zal de werkgever deze werknemer in staat moeten stellen „arbeid te verrichten welke voor zijn krachten en bekwaamheid is berekend en die hem met het oog op zijn opleiding en arbeidsverleden kan worden opgedragen.”
Later oordeelde de Hoge Raad dat zelfs onder bepaalde omstandigheden van de werkgever kan worden verlangd dat hij bestaande functies inhoudelijk aanpast en mogelijk zelfs een nieuwe functie creëert. Ook gaf de Hoge Raad een antwoord op de vraag of van collega’s kan worden gevergd dat zij een stapje harder moeten lopen om hun (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte college te ontzien. Het ging om een werknemer, werkzaam in een dierenzaak, die geen zakjes zwaarder dan 5 kilo mocht tillen. Kon van de collega’s worden verlangd dat zij voortaan de zwaardere zakken zouden gaan tillen voor deze werknemer? Ja, antwoordde de Hoge Raad.
Dit is het zesde deel in een serie over ziekte op de werkvloer. Volgende week deel 7.
De auteur is hoogleraar arbeidsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Reageren aan scribent? socialezaken@refdag.nl