„Ik heb nog nooit een lp weggedaan”
Bij Arie van Duijn thuis, in Halfweg, zitten alle kasten en lades vol. Overal cd’s, duizenden. Overal krantenknipsels over orgels en componisten, overal muziekcassettes met oude liveopnamen, dozen vol concertprogramma’s, stapels ingebonden jaargangen van de Orgelvriend, Het Orgel en het Orgelblad „Mijn vrouw wordt er wel eens wanhopig van.”
Laatst had zijn vrouw hem eindelijk zo ver dat hij zou opruimen. Hij is bij de eerste doos blijven steken. „Dan zie je al die oude spullen, van jaren geleden. Dan komen alle herinneringen terug. En dan ga ik zitten lezen, even hier kijken, even daaraan snuffelen, even een oud bandje opzetten, en aan het einde van de middag schuif ik zo’n doos toch maar weer terug, op de plaats waar hij stond. Ik kan niets weggooien.”
Gastvrij laat Van Duijn zijn bezittingen zien. Het huis staat er vol van. Achter de deurtjes van het dressoir in de huiskamer staan cd’s, drie rijen dik. Het laatje van de salontafel zit volgepakt met cassettes, met opnames van Feike Asma in Hasselt, Jean Guillou in de Domkerk te Utrecht, ”Addie de Jong improviseert”, Klaas Jan Mulder in de Sainte-Clothilde in Parijs. „Boven staan alle langspeelplaten, ook duizenden”, zegt Van Duijn. „Ik heb nog nooit een lp weggedaan. O, hier is nog een kastje, vol met onder meer Bach, Stokowsky, Schumann, door Oliver Latry.”
Op de eerste verdieping is Van Duijns werkkamer. Hij wijst wat verontschuldigend: „Ik kan hier net nog zitten. Voorzichtig, want de deur kan niet meer dicht.” Planken torsen stapels bladmuziek, veel koraalbewerkingen, veel Bach. Ordners zitten vol met oude brieven en oude programma’s. Hij wijst op de rijen langspeelplaten. „Als het goed is, staan die op alfabet. Dan zal het wel beginnen bij de A van Alain en Asma.”
Op zijn bureau ligt een vracht aan partituren. Aan de wand hangt een foto van Van Duijn in de Oude Kerk te Amsterdam. En een grote poster van het Vater/Müllerorgel in de Oude Kerk.
„Dit is nog niet alles. Boven, achter de schotten op zolder, staat de rest, maar dat mag ik van mijn vrouw niet laten zien. Ik moest het allemaal nog eens uitzoeken.” De familie Van Duijn heeft nog een huis in Hongarije. „Dat staat ook vol.”
Arie van Duijn speelt zondags in de Noorderkerk te Amsterdam. Hij gaat er dan altijd goed voor zitten. „Want het móét goed. Het lastige is dat ik niet kan improviseren, en je moet wel netjes afsluiten als het belletje gaat.”
In de Noorderkerk speelt hij vooral muziek van Zwart, Asma, Van Dijk, Sanderman, Schippers en soms ook wel Willem Vogel. „Zondagavond heb ik voor de dienst Psalm 121 gespeeld, van Sanderman, Gortenmulder en Hoeve. Soms speel ik ook wel eens een aria van Händel, of een Bachkoraal zoals ”Liebster Jesu, wir sind hier”, met aansluitend een psalmbewerking in dezelfde toonsoort.”
In de Noorderkerk worden sinds kort gezangen gezongen. „Dat is wel mazzel, vind ik. De dominees mogen alleen goed zingbare melodieën opgeven, uit de Bundel 1938 en uit het Liedboek voor de kerken.”
Van Duijn was vroeger organist in de hervormde kerk te Halfweg. Daar stond een orgel van Emile Verschueren uit Tongeren. Later speelde hij in de gereformeerde kerk te Halfweg, op een orgel van de Haarlemse orgelmaker Van Ingen. „Op een gegeven ogenblik speelde ik in beide kerken. Maar we konden het daar niet meer vinden. Kinderen aan het avondmaal. Vrouwen in de kerkenraad. En nog veel meer van die rare dingen. Toen zijn we eens wezen luisteren naar ds. C. Blenk in de Noorderkerk te Amsterdam. Dat klikte direct. In 1990 hebben we ons laten overschrijven van hervormd Halfweg naar de Gereformeerde Bondsgemeente in de Noorderkerk.”
In de Noorderkerk staat een orgel van Knipscheer, met 28 stemmen. „Een juweeltje”, vindt Van Duijn. Het duurde niet lang of hij was er organist. „Het heeft gewoon allemaal zo moeten zijn.”
Van Duijn, nu 69, was vijf jaar toen hij achter vaders harmonium, een Duitse Mannborg, kroop. „Mijn vader had net een schriftelijke cursus Klavarskribo gevolgd. Dus ik moest dat ook eens proberen. Later nam m’n vader me mee naar de Oude Kerk. Het was Kerst. Feike Asma speelde. Nou, zoiets had ik nog nooit gehoord: ”Stille nacht” met allemaal van die hoge fluitjes! En aan het einde samenzang van ”Daar is uit ’s werelds duist’re wolken”. Ik kreeg er kippenvel van toen al die mensen gingen zingen. Het was een overweldigende ervaring. Asma speelde veel bewerkingen van kerstliederen. Ik had dat allemaal nog nooit gehoord, maar later bleek dat van Jan Zwart te zijn.
Het was me toen al opgevallen, bij twee coupletten van ”Daar is uit ’s werelds duist’re wolken”, dat Asma tweemaal anders harmoniseerde. Dat heb ik zelf ook altijd geprobeerd: vier verzen van Psalm 84 speel je dus als het lukt viermaal anders.”
De band met Feike Asma is altijd gebleven. „Ik heb zelfs, samen met Wil Asma, nog geregistreerd bij hem, in Zwolle, in Amersfoort, in Amsterdam, in de Laurenskerk te Rotterdam. Als je Asma niet kende, leek het een onvriendelijke man, maar dat was helemaal niet zo. Hij was een echte grootheid, vond ik. Als je eens wat opmerkingen maakte over zijn spel, of over een registratie, nam hij dat meestal ter harte. Hij waardeerde het echt als je eens kritiek had.”
Van Duijn kan het traditionele notenschrift goed lezen. Maar hij speelt liever van Klavarskribo. „Dat leest veel gemakkelijker, want je hebt geen last van kruizen en mollen. Ik heb ook veel composities zelf overgezet, van het traditionele schrift in Klavarskribo. ”Merck toch hoe sterck” van Cor Kee bijvoorbeeld, en ”Ick wil my gaen vertroosten” van Jacob Bijster en ”Choral Dorien” van Jehan Alain. Als ik zoiets eens gehoord had, wilde ik het ook zelf kunnen spelen, en ik had geen zin om te wachten totdat het officieel in klavar zou verschijnen.”
Sinds 1970 maakte Arie van Duijn deel uit van de Amsterdamse Orgelstichting, die de vrijdagavondserie organiseerde in de Oude Kerk. „Er waren daar in die tijd vier series per week. Cor Stier organiseerde de zaterdagserie. Wim Zwart de woensdagserie. Wij op vrijdag en de laatste jaren hadden wij ook nog een Bachserie op dinsdag. Je kon viermaal in de week naar de Oude Kerk. We vroegen Simon C. Jansen, Addie de Jong, Herman van Vliet, Piet van Egmond, Feike Asma, Frits Heil, Aad van der Hoeven, Jan J. van den Berg. Je ging die mensen vanzelf leren kennen. Je wist bijvoorbeeld dat Van Egmond na een concert lauwe melk zonder vellen wilde, en Asma zwarte koffie.”
De stichting die de Oude Kerk exploiteerde, werd echter steeds commerciëler. Bloemententoonstellingen en foto-exposities gingen voor, want dat leverde meer op dan een orgelbespeling. „Toch was het een mooie tijd. Het was net alsof het iedere week feest was. Organisten die in de Oude Kerk kwamen spelen, deden ook extra hun best. Want het is altijd al een lastig orgel geweest dat heel zwaar speelde. Vaak waren er hangers en valse registers. Je hoefde er ook niet vreemd van op te kijken als er eens een heel klavier onbespeelbaar was. Maar als je als organist in de Oude Kerk mocht spelen, dan had je ’t toch wel zo’n beetje geschoten.”
Cor Kee kwam ook wel eens. „Cor Kee zei altijd: „Als dat orgel dan zo zwaar speelt, dan moet je er maar op léren spelen.””
Het mooiste orgel in Nederland staat in de Oude Kerk. Dat is voor Van Duijn wel duidelijk. Nog meer mooie orgels? „Zwolle: prachtig. De lutherse in Den Haag: om bij weg te smelten. Rotterdam is het niet echt, vind ik. Utrecht hoort in het rijtje ook niet helemaal thuis, Kampen weer wel.”
Het hangt er ook wel erg van af wie er speelt, vindt Van Duijn. „Ik heb in Kampen eens Albert de Klerk gehoord. Hij had dertig stukjes op zijn programma, allemaal van dat spul van Couperin en Clérambault, en veel van die ”récits de nazard”, en van die ”duos pour les flutes”. We werden er gewoon een beetje zenuwachtig van.”
De orgelcultuur is erg veranderd. „Als Asma in Bolsward speelde, zeiden we tegen elkaar: „Daar moeten we heen!” Tegenwoordig kijken ze eerst gauw even op internet, naar het programma, en dan zeggen ze: „Het is veel te warm, we blijven maar thuis.”
Bij de huidige generatie organisten zijn er volgens Van Duijn niet zo veel die een eigen stijl durven te ontwikkelen. „Jaap Zwart durft dat wel. En Christine Kamp ook. Jos van der Kooy doet het ook heel goed, vind ik. Die durft in de Bavo tenminste Franse romantiek te spelen.” Van Duijn heeft wel een voorwaarde: „Als ze maar niet met de neus in de wind gaan lopen, want dan heb ik ’t gauw gehad. Mensen die echt wat in hun mars hebben, hebben dat gepoch niet nodig.”
Dit is het eerste deel in een serie over muziekfreaks.