„Babysterfte kan omlaag van 1700 naar 1150”
ROTTERDAM - De sterfte van baby’s vlak voor of kort na de geboorte zou met een kwart kunnen dalen. Dat stellen onderzoekers van het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam in een rapport dat maandag verschijnt.
In Nederland overlijdt ongeveer 1 op de 100 baby’s rond de geboorte. Dat is anderhalf keer zoveel als in Vlaanderen. De situatie in Vlaanderen is goed te vergelijken met die in Nederland en toch is de zogenaamde perinatale sterfte daar eenderde lager. Omgerekend komt dat neer op 1150 gevallen van babysterfte in plaats van de huidige 1700. „Een ongekend groot verschil”, stellen de onderzoekers.
Uit het rapport komt ook naar voren dat er relatief veel kinderen geboren worden met ziekten en aandoeningen. In Nederland heeft één op de zes kinderen gezondheidsproblemen: vroeggeboorte, laag geboortegewicht, aangeboren afwijkingen of een lage Apgar–score bij de geboorte. „Deze kinderen komen als het ware met een valse start ter wereld.”
Vooral in de grote steden worden veel kinderen met zulke aandoeningen geboren, met name in achterstandswijken, wijken met veel allochtone ouders of een lage sociaal–economische positie.
In het rapport analyseren de onderzoekers waarom de situatie in Nederland zoveel slechter is dan in vergelijkbare Europese landen. Ze komen tot de conclusie dat dat niet te maken heeft met de hoge gemiddelde leeftijd waarop Nederlandse vrouwen hun eerste kind krijgen. Ook het relatief grote aantal meerlingen en een te nauwe bloedverwantschap tussen de ouders zijn daar geen goede verklaring voor, evenmin als achterblijvende prenatale screening.
De wetenschappers concluderen dat de hoge Nederlandse babysterfte waarschijnlijk een gevolg is van het Nederlandse zorgsysteem. Relatief veel vrouwen gaan pas laat in de zwangerschap naar een verloskundige. Bovendien blijkt dat deze verloskundigen er onvoldoende in slagen risicozwangerschappen te herkennen. Bij 28 procent van de geboorten die begonnen zijn bij een verloskundige, blijkt het kind een aandoening te hebben die het risico op babysterfte verhoogt. Als in die gevallen vroegtijdig was doorverwezen naar de gynaecoloog, zou de babysterfte aanzienlijk lager zijn geweest.
Een van de onderzoekers, dr. G. Bonsel, hoogleraar perinatale zorg en public health, benadrukt dat de professionals hun werk goed doen en dat hij er geen behoefte aan heeft verloskundigen te bekritiseren. „Wij interpreteren dit als een geleidelijk achterop raken van het Nederlandse systeem als zodanig.”
Groeimeting standaard
In de aanbevelingen wijst het rapport op de noodzaak van vroege verloskundige controles, bij acht weken zwangerschap, en het ontwikkelen van een checklist voor risicofactoren. Ook het controleren van de groei van de foetus zou standaard moeten zijn, waarbij verloskundigen en gynaecologen dienen samen te werken.
Het rapport geeft aan dat 40 procent van de groeivertragingen van foetussen niet wordt opgemerkt tijdens de zwangerschap, terwijl dat toch een belangrijke risicofactor is. In België is groeimeting door een gynaecoloog standaard tijdens de zwangerschap, in Nederland niet.
Thuisbevalling niet veiliger
In de Volkskrant plaatst Bonsel ook kritische kanttekeningen bij de thuisbevalling. Vorig jaar april verscheen een omvangrijk onderzoek van TNO, het AMC en het Universitair Medisch Centrum Maastricht. Daarin is bij een half miljoen bevallingen de babysterfte gemeten. Die bleek evenhoog bij de vrouwen die thuis bevallen als bij de ziekenhuisbevallingen. Bonsel stelt dat de vergelijking in dat onderzoek niet deugde, omdat de thuisbevallers gezonder waren. De conclusie dat thuisbevallen even veilig zou zijn als in het ziekenhuis, vindt hij daarom niet terecht.
Via het weblog geencommentaar.nl waren eerder al kritische kanttekeningen geplaatst bij dit onderzoek naar de veiligheid van thuisbevallingen. De gunstige cijfers van de thuisbevallingen zouden positiever zijn dan in werkelijkheid omdat een deel van de gegevens daarover ontbrak. Bij die bevallingen is gemakshalve aangenomen dat er geen complicaties waren, maar de echte cijfers daarover zijn niet bekend. Bovendien valt de babysterfte bij ziekenhuisbevallingen in die vergelijking hoger uit doordat een deel van de kinderen bij de thuisbevalling al in de moederbuik sterft maar pas in het ziekenhuis doodverklaard wordt. Voor een correcte vergelijking zou die babysterfte ook bij de thuisbevalling gerekend moeten worden.
Schotten
Angela Verbeeten, voorzitter van de Koninklijke Nederlandse organisatie voor verloskundigen (KNOV), herkent zich niet in het beeld dat het rapport oproept. „De samenwerking is op 90 procent van de plaatsen in Nederland erg goed. Op dit moment worden samenwerkingsverbanden tussen gynaecologen en verloskundigen opgetuigd, naar aanleiding van het stuurgroeprapport van vorige maand.”
Ook wordt een regieclub, het college perinatale zorg, opgericht om de samenwerking met gynaecologen te verbeteren, aldus Verbeeten. „Dat gebeurde al voordat dit rapport verscheen. Het rapport is daarmee mosterd na de maaltijd. De studie bevestigt het beeld van een aantal jaren geleden; de gebruikte cijfers zijn verouderd.”
Zover wil Jan van Lith, voorzitter van de Nederlandse vereniging voor gynaecologen (NVOG), niet gaan. „De schotten bestaan feitelijk nog steeds, maar het rapport is een aanzet om meer onderzoek te doen naar de oorzaken van babysterfte.”