Wandaad in de Wieringermeer
Drie gezinnen op een terp, een paar andere op een zolder en in bietenschepen. Ze waren met hun vee de enige levende wezens in en rond Wieringerwerf nadat de Duitsers de dijk opbliezen. De polder stroomde onder. Zinloos geweld, kort voor Bevrijdingsdag.
G. Visser-Mollema uit Hoek van Holland herinnert zich hoe ze in de nacht van 16 op 17 april 1945 wakker werd doordat haar drie oudere zussen druk bezig waren kleding en andere persoonlijke spullen in grote zakken te stoppen. De Duitsers hadden al vaker gedreigd de Wieringermeerpolder onder water te zetten. Nu waren de polderbewoners gewaarschuwd dat hun land onder water zou komen te staan. „De meeste gezinnen trokken naar het oude land, maar mijn vader besloot te blijven. In de loop van de dag werd ons huisraad op de zolder opgeslagen.”
De Wieringermeer is een Zuiderzeepolder, want toen hij in 1930 droogviel, was de Afsluitdijk nog niet klaar. De polder kreeg dan ook een zwaardere en hogere dijk dan later de IJsselmeerpolders.
Toen K. H. Mollema uit het Groningse Oldehove zich in 1936 als slager in Wieringerwerf vestigde, was de Afsluitdijk inmiddels vier jaar gereed. Daardoor kon hij zijn nieuwe woonplaats binnen een paar uur bereiken. In 1938 begon Mollema een veevoerhandel en graanmaalderij. Dochter Greta, jongste van zijn zes kinderen, was nauwelijks zes jaar toen de polder weer onder water verdween.
Daarvoor werden nota bene spullen van de bevrijders gebruikt: onontplofte Engelse en Amerikaanse vliegtuigbommen. Die werden op twee plaatsen in het dijklichaam tussen Medemblik en Den Oever tot ontploffing gebracht. Bij een razzia in Schagen opgepakte Nederlanders hadden het voorwerk moeten doen.
De 7000 inwoners en de 1000 à 2000 onderduikers zochten een goed heenkomen. „Het was een verschrikkelijk gezicht”, schreef een ooggetuige. „Tussen de paard-en-wagens door reden vrouwen met hoogopgestapelde kinderwagens, fietsen en handkarren. Huilende kinderen sloften over de lange, lange weg; voor velen meer dan 12 kilometer. Boerenmeisjes rukten wanhopig aan weerspannige koeien of joegen gillend en slaand varkens voort.”
Op de terp
De familie Mollema bleef achter. „Op 17 april hoorden we net na het middaguur doffe dreunen, zo’n 12 kilometer bij ons vandaan”, zegt Visser-Mollema. Het binnengutsende water schuurde de gaten verder uit. In twee etmalen werd de hele polder gevuld met 750 miljoen kubieke meter IJsselmeerwater, gemiddeld 3,75 meter hoog. Niemand van de inwoners is verdronken; wel 26 runderen en 2 varkens.
Greta Mollema liep steeds naar de weg, om daarna binnen verslag uit te brengen: „Het water komt er nog niet aan, hoor!”
Drie gezinnen uit Wieringerwerf zochten hun toevlucht op de 4 hectare grote terp die was opgeworpen tegen dijkdoorbraken. Van strobalen en zeil bouwden ze hutten. De hoogst nodige spullen hadden ze meegenomen, de rest kwam op zolder te staan.
Voedsel was er genoeg. Uit een put in de terp haalden ze schoon drinkwater. De koeien waren meegenomen. Verder waren er schapen, geiten, konijnen, een kat, een hond en veel ernaartoe gevluchte hazen.
Een vrouw noteerde in haar dagboek: ,En zo zitten daar drie gezinnen op die mooie voorjaarsavond op de Terp te wachten, te wachten in spanning op het oorlogsgebeuren, en op het water dat nu met donderend geweld bezit neemt van alles wat ons lief en dierbaar is, en we schreien, schreien van pijn en wanhoop.”
In het Domeinkantoor
De Mollema’s gingen met enkele andere gezinnen naar het Domeinkantoor (alle boerderijen in de polder behoorden tot de Staatsdomeinen). „Het was het grootste gebouw van Wieringerwerf en het stond, net als het raadhuis, aan het einde van de straat waar wij woonden. Het raadhuis verdween al spoedig in de golven en is later ergens anders in Wieringerwerf herbouwd, maar het Domeinkantoor bleef overeind en staat er nog steeds.
Rond een uur of drie in de middag trokken we met het noodzakelijkste aan levensmiddelen, kookgerei en beddengoed voor ons achten naar het kantoor, waar we onze intrek namen in de grote zaal. Kruidenier Hamstra en dokter Tamsma hadden hun voorraden in het kantoor ondergebracht. Tegen de avond liepen de sloten vol en toen pa en broer Henk ons vee naar de terp hadden gebracht, meer dan een kilometer bij ons vandaan, waadden ze al tot hun middel door het water.
De volgende ochtend zat ik met andere kinderen op de trap in het kantoor te kijken hoe het water steeg. Eerst was dat erg interessant, tot de schrik me om het hart sloeg: Hoe lang gaat dit door? We zagen het water almaar hoger de trap opkomen en als we naar buiten keken, zagen we hoe het standbeeld van De Maaier tot zijn schouders in het water verdween. Mijn vader kon me echter geruststellen: op de muur van onze tijdelijke woning stond aangegeven hoe hoog het Zuiderzeewater ter plekke vroeger had gestaan. Dat was maar liefst 4,5 meter hoog, maar wij zaten daarboven, dus bij ons zou het droog blijven.”
Pastoor
Op de dag dat de polder onder water kwam te staan, bloeide het koolzaad al: het was een heel mooi voorjaar, na een strenge winter. De natuur was vroeger dan normaal. Er staken echter zware voorjaarsstormen op. Die brachten het water op de ondergelopen polder in beroering. Door de golfslag zakte het ene huis na het andere in elkaar. Langzaam maar zeker werd Wieringerwerf verwoest.
„Recht tegenover ons huis stond dat van de pastoor. Hij was op de bovenverdieping van de pastorie gaan wonen, maar de burgemeester beval hem te vertrekken. Dat was zijn redding: een paar dagen later stortte de pastorie in.”
De vluchtelingen in het Domeinkantoor hielden op zondag 22 april een kerkdienst. Een ouderling uit de hervormde kerk las een preek.
„Toen er in een stormnacht een stuk uit de hoek van het Domeinkantoor was geslagen, vond vader het te gevaarlijk om er nog langer te blijven. Later vertelde hij dat er nog een andere reden was: in het kantoor werd illegaal naar de radio geluisterd, maar dat was gevaarlijk want we zaten nog wel in bezet gebied.
In de haven lagen enkele binnenvaartschepen met bieten in het ruim. Ze hadden de polder niet meer kunnen verlaten, omdat door het stijgende water de onderdoorgang onder de bruggen zo laag was geworden dat een van de schepen vastliep en slechts met veel moeite weer vrijgemaakt kon worden.
De schippersfamilies gooiden nu alle bieten overboord, maakte de ruimen schoon en namen ons aan boord. De schepen voeren over de polder naar de terp en meerden daar af.
Ook op de schepen maakten we nog benauwde uren door. Op een nacht stormde het zo dat twee vaartuigen die bij de terp lagen tegen elkaar bonkten. Daarop werd besloten dat de vrouwen en de kinderen aan land zouden gaan.”
De vluchtelingen op de terp zagen boerderijen in het water heen en weer bewegen en daarna in de golven verdwijnen. Ook de terp zelf brokkelde hier en daar af. Voor de kinderen was het allemaal een groot avontuur, maar hun ouders zagen met verdriet hoe hun bezittingen ten onder gingen.
Na de storm van 20 april werd met aangespoelde schotten een keet gebouwd, zodat de gezinnen niet meer in strohutten behoefden te slapen.
Kerk in de keet
De bewoners die in het beschadigde Domeinkantoor waren achtergebleven, kwamen op zondag 29 april ook naar de terp, om er een gezamenlijke kerkdienst te houden. Daarna voeren ze weer terug.
„Mijn vader was ouderling in de gereformeerde kerk van Wieringerwerf, waarvan hij een van de oprichters was geweest. Hij las deze zondag een preek in de keet, die zo vol was dat de jonge mensen buiten moesten meeluisteren. Pa las een preek over Klaagliederen 3:39-42: „Wat klaagt dan een levend mens? Een ieder klage vanwege zijn zonden. Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laat ons wederkeren tot den Heere. Laat ons onze harten opheffen, mitsgaders de handen, tot God in de hemel, zeggende: Wij hebben overtreden, en wij zijn wederspannig geweest, daarom hebt Gij niet gespaard.”
Onder de luisteraars was een roomse vrouw die enkele dagen voor de vlucht was bevallen van een zoon. Ze vertelde later hoe ze uit die preek troost had geput.”
Bevrijdingsdag
Af en toe haalden de kantoorbewoners melk op de terp en deelden dan het laatste nieuws mee dat ze via de illegale radio hadden beluisterd.
Op 5 mei zagen de bewoners van de terp en de schepen dat op het Domeinkantoor de Nederlandse vlag werd uitgestoken. De mensen die daar gebleven waren, hadden via de radio het nieuws van de Bevrijding vernomen.
Overal in het land waren feestvierende menigten in versierde straten te zien. In de Wieringermeer was geen menigte, en de straten waren onder water verdwenen door een zinloze actie van de verliezende bezetter. Toch vierden de terpbewoners de bevrijding: ze bakten oliebollen en slachtten vee.
De polderbewoners besloten nu de Wieringermeer te verlaten. Er was geen risico meer dat de mannen door de Duitsers zouden worden opgepakt, en voorlopig zou de polder niet droog zijn.
„Wij zijn door de straten naar ons huis gevaren –dat stond toen nog overeind– en hebben via twee gaten in het pannendak vanaf de koekoek ons hele huisraad kunnen redden”, zegt Visser-Mollema. „Alleen zijn helaas veel foto’s verloren gegaan.
Op de bietenschepen voeren we door een van de twee dijkgaten het IJsselmeer op, richting Friesland. Via Stavoren kwamen we in Sneek, waar onze spullen tijdelijk konden worden opgeslagen in de fabriek van Wouda, onze veevoederleverancier.
Ik ging in Sneek aan de wandel, helemaal onder de indruk van de versierde straten. Tot schrik van mijn ouders, die me al snel misten. Maar ik had de weg goed onthouden en klom weer gauw aan boord. We reisden door naar Zuidhorn en vandaar naar opa en opoe in Oldehove.
Enkele weken later konden we een huurwoning betrekken, want acht mensen onderbrengen in de kleine huisjes van de familie was erg behelpen.”
Wederopbouw
Bij de Wieringermeerpolder begonnen op 24 mei de voorbereidingen voor het herstel van de waterwering. Op 5 augustus was de dijk opnieuw gesloten. Vier dagen later begon het leegmalen van het onder water gezette polder.
„Op 11 december viel onze mooie polder voor de tweede keer droog”, zegt Visser-Mollema. „Van de honderd woningen in Wieringerwerf was er niet een die nog overeind stond. Alleen het Domeinkantoor met de rentmeesterswoning ernaast, de drie kerktorens en de schoorsteen van de bakkerij stonden er nog.”
In de polder waren 400 boerderijen, 1000 woningen, 7 scholen, 2 kerken en tal van pakhuizen en schuren verwoest. Verder waren 150 woningen, 100 boerderijen en 7 kerken beschadigd. Er was 20.000 hectare oogst verloren gegaan, evenals veel landbouwwerktuigen en huisraad.
De oogst van 1946 en 1947 was weer normaal. Dat kwam ook doordat zoet water over de polder gestroomd was, in plaats van het zoute water dat de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden in 1944/1945 en 1953 parten speelde.
Half december 1947 waren 130 boerderijen, 110 woningen, 3 scholen, 3 kerken en bijna alle pakhuizen en schuren herbouwd of hersteld. In aanbouw waren op dat moment 60 boerderijen, 300 woningen, 2 scholen, 2 kerken en vele winkelpanden. Intussen waren ook 4 werkkampen (voor de bij het herstel betrokken werklieden) en 500 noodwoningen gerealiseerd.
Vader Mollema liet zijn bedrijfsgebouw herbouwen. Daar woonde het gezin totdat ook het huis klaar was. Een bevrijdingsfeest vierde de Wieringermeerpolder pas in 1947, en zelfs toen was nog maar een klein deel van de bevolking teruggekeerd.
Motieven
Hoe dramatisch de inundatie in 1945 voor de bewoners van de Wieringermeerpolder ook was, eigenlijk bleef de schade nog beperkt: de Duitsers hadden de onderwaterzetting van een veel groter deel van West-Nederland voorbereid. Daarom hadden ze het waterpeil van het IJsselmeer hooggehouden en waren springstoffen aangebracht bij diverse sluizen, poldergemalen en elektrische centrales. ”Sprengkommandos” zouden de ontploffingen ten uitvoer brengen als de geallieerden dichterbij kwamen.
Eind maart was de bevrijding van Oost-Nederland begonnen. Op 6 april waren de Georgische hulptroepen van de Duitsers op Texel aan het muiten geslagen.
Het blijft gissen waarom de Wieringermeer onder water werd gezet. De Duitsers waren mogelijk bang voor luchtlandingen door de geallieerden (zoals Franse parachutisten in Drenthe waren geland). Wellicht wilde de Duitse landvoogd Seyss-Inquart de geallieerden onder druk zetten om hun opmars te staken en zich tijdens de onderhandelingen inschikkelijk op te stellen uit vrees voor volgende inundaties.
De twee vertrouwensmannen die, met instemming van Seyss-Inquart, de zaak in Londen bespraken, kwamen later dan afgesproken terug; ook dát kan een rol gespeeld hebben. Mogelijk ook vreesde Seyss-Inquart muiterij van de Duitse manschappen wegens voedselgebrek.