Als een spookrijder dwarsfluit spelen
Wegwijs bevestigt vooroordelen. Als het om de dwarsfluit gaat wel. Een meideninstrument. In het beursorkest, gisteren, speelden 102 dames en ook nog twee heren. Ze konden zich optrekken aan topfluiter Alers. Een man.
„Hoppa, waar zijn m’n dwarsfluiters?” Kampenaar André van Putten beent de Julianazaal van de Jaarbeurs binnen. Normaal houdt hij zich bezig met violen bouwen; vandaag is hij dirigent van het gelegenheidsorkest dat uit enkel dwarsfluiten bestaat. Blazers dus in plaats van strijkers.De repetitie begint met ”Welzalig de man” op drie niveaus: A, B en C/D. A is de makkelijkste partij, C/D de moeilijkste. Van Putten gaat voortvarend te werk. „Eén, twee, drie, rust, één, twee, drie, weer een rust.” De verandering van toonsoort van D naar Es geeft problemen. „Drie mollen”, bazuint de dirigent boven de muziek uit: „bes, as, es.” Tussendoor gaat z’n mobiele. „Al weer de koningin. Nee, ik heb geen tijd, ben heel druk.”
Organist Minne Veldman begeleidt de fluitende schare op een keyboard. „’t Is een min baantje”, constateert Van Putten fijntjes, „maar je doet het fantastisch.” Applaus.
”Für Elise” verschijnt op de lessenaar. Halverwege gaat een deel van het orkest met zichzelf aan de haal. „Jullie zijn hartstikke lief”, houdt de dirigent de dwarsliggers voor, „maar we gaan veel te snel. Rustig aan, lekker achterover geleund spelen.”
Na een half uur moet het maar. Beneden, bij het muziekpodium, wacht een overvolle zaal het orkest op. „Misschien dat u hier of daar een valse noot hoort”, bereidt Van Putten het publiek voor, „maar ja, het concert is dan ook gratis.”
Het orkest staat op scherp, laat zich van de beste kant horen. ”Welzalig de man” klinkt een stuk beheerster dan tijdens de repetitie. Bij ”Für Elise” dreigt een deel weer op hol te slaan, maar de dirigent remt ze met z’n dwingende gebaren vakkundig af. Na het slotakkoord gaat het hele orkest staan en krijgt het voor de tweede keer applaus.
Gertrude, zes jaar les, doet de volgende keer „zeker” weer mee. Haar vriendin Marleen, vier jaar les, niet. „Het was olijk, maar ik heb het na één keer wel gezien.” Wat de meiden van de dirigent vinden? „Hij regelt het goed, iedereen was stil, maar hij denkt soms wel dat-ie leuk is.”
Terug in de Julianazaal verzorgt prof Kees Alers als nagerecht een workshop fluiten. Ongeveer een derde van het orkest komt opdraven. „Waarom is dwarsfluit spelen zo moeilijk? Alles wat je doet met je mond, je keel, dat hoor je terug in de klank.”
Alers laat z’n cursisten eerst ontspanningsoefeningen doen: handen wapperen, schouders draaien, hoofd achterover. Dan is de keel aan de beurt. „Daar zit een spiertje dat je kunt spannen, je glottis. Hoe je dat kunt voelen? Probeer maar eens een pot jam open te draaien.” De zaal vult zich met ondefinieerbare geluiden.
Alers heeft een geheim, het geheim van het dwarsfluit spelen. „Je moet je grenzen durven opzoeken, niet altijd op safe willen spelen.” Hij pakt zijn gouden fluit en demonstreert: „Laat die toon maar overslaan. Geen noot zo moeilijk op de dwarsfluit als de e-twee. Heel breekbaar.”
Het orkest krijgt een compliment. „Jullie hebben fantastisch gespeeld vanmiddag. Vooral het eerste nummer: ”Welzalig de man”. Bij ”Für Elise” kon ik horen dat jullie allemaal bang waren. Komt het wel goed? Jullie begonnen met wiskunde; pas na 20, 25 maten werd er muziek gemaakt.” De les? „Je hoeft niet altijd goed te spelen, als het maar mooi is.”
Ontspannen muziek maken, daar draait het in de masterclass om. Alers deelt het beroemde ”Edelweiss” uit de Sound of Music uit. „We gaan dit onvoorbereid spelen; ik wil dat je jezelf blijft. We voeren geen circusact op. Ik zal af en toe bonjour zeggen; dat is het teken dat je je moet ontspannen.”
Alers voert de moeilijkheidsgraad op. De eerste keer mogen de fluiters het stuk van blad spelen, de tweede keer moet het uit het hoofd en de derde keer gaat het achterstevoren. „Je bent nu een spookrijder op je dwarsfluit.”