„We zijn allemaal schepsels van God en daarom één”
De leefomstandigheden zijn na 1990 vooruitgegaan, vindt Elma Booysen (46). De grootste veranderingen deden zich echter op niet-materiaal vlak voor. „Voorheen waren we bang om te praten, maar nu zijn we vrij."
Op het erf rond het huisje van Elma Booysen is het een drukte van belang. Telkens als je denkt dat de volledige populatie van de optrekjes nu wel in beeld is, duikt er weer een kind op. Een paar meisjes zijn giechelend bezig met de was, terwijl anderen binnen naar de haperende televisiebeelden kijken. In de soap racet een politieauto achter een stel kennelijke misdadigers aan.
Elma Booysen woont met twee zussen en 23 kinderen (neefjes, nichtjes, eigen kinderen) in een paar kleine ruimten in township Kroonvale in Graaff-Reinet. Maar bezoek is hoogst welkom. Er komt cola op tafel en de ergste rommel wordt snel opgeruimd. Moeder en inmiddels ook oma Booysen installeert zich op de bank, aan alle kanten omgeven door kinderen.
Booysen woont al sinds 1965 in Kroonvale, waar vanouds alle kleurlingen woonden. „Het is een goede plaats om te wonen”, oordeelt ze. „We hebben lampjes gekregen en drinkwater.” Zoals in veel huisjes in de townships staat er in de woonkamer een koelkast te brommen. Dat is hun trots.
„Vroeger werkten we met olielampjes”, herinnert Booysen zich. „Maar al onder P. W. Botha (president van Zuid-Afrika van 1984 tot 1989, MW) kreeg de hele straat stromend water. Later kregen we ook nog stroom.” Zeker na het einde van de apartheid is alles beter geworden, oordeelt ze. „In de hele stad is de toestand erop vooruitgegaan.” Ze knikt, begint over haar nichtje die op school een prijs heeft gewonnen met een voorstel om de leefomstandigheden in de townships te verbeteren. Deze bevestigt dat verlegen en legt trots haar voorstel uit.
De grootste veranderingen na 1990 deden zich echter op niet-materieel vlak voor. „Voorheen waren we bang om te praten, maar nu zijn we vrij”, zegt Booysen. Ze zegt het idee van apartheid nooit te hebben begrepen. „We zijn als mensen één, dus we moeten samenleven. We zijn allemaal schepsels van God. Hij kan dat daarom niet aanzien, die apartheid.”
Het einde van de apartheid betekende echter niet het einde van alle problemen voor de Booysens. De man van Booysen vertrok in 1996 naar Johannesburg om daar werk te zoeken. Ze heeft echter geen idee waar hij nu uithangt. „Ik hoor niets van hem”, zegt ze. „Hij vraagt niet eens hoe het met de kinderen gaat.” Booysen heeft drie dochters en één zoon en inmiddels drie kleinkinderen.
Het valt vaak niet mee om voldoende eten voor de kinderen op tafel te zetten, erkent de vrouw. Zelf werkte ze twintig jaar in een guesthouse, maar fysiek wordt dat steeds moeilijker voor haar. Ze zit daarom geregeld in over de inkomsten. „De kinderen hebben soms een beetje honger”, zegt ze.
Maar, haast ze zich te zeggen: „We zijn geen probleemgeval”, en: „De Heere zorgt voor ons.” Ze zegt iedere dag naar de kerk te gaan. Ze hoort bij de apostolische kerk, een verband waar een groot deel van de kleurlingenbevolking van Graaff-Reinet toe behoort. De apostolischen houden vast aan oude gebruiken. Vrouwen gaan in bedekkende kleding en met hoofddoekjes om naar de kerk. „Dat is belangrijk”, zegt Booysen.
Somber over de toekomst wil ze niet zijn. Het belangrijkste vindt ze dat haar (klein)kinderen goed onderwijs krijgen. „God houdt ons vast”, zegt ze vastberaden. „Er zal daarom altijd wel iets op tafel staan. Ik ben dankbaar.”
Booysen laat enthousiast haar onderkomen zien. Ze toont een optrekje waarin elke nacht niet minder dan veertien mensen slapen. De hele ruimte staat vol met bedden. Ze wijst naar het golfplaten dak. „Als het regent, wil het nog wel eens lekken.” In een andere ruimte slapen nog eens twaalf mensen. Dan is er nog de kleine woonkamer en een keukentje.
De meeste activiteiten vinden echter buiten plaats. Booysen herinnert zich een tijd dat er veel criminaliteit in de wijk was. Dat is volgens haar echter voorbij. „We willen hier geen problemen”, zegt ze. „De Bijbel zegt: Jaag de vrede na.”