Kerk & religie

Steun voor de Afrikaners

Reformatorisch Nederland zag wel wat in de apartheid in Zuid-Afrika. De christelijke Afrikaners kregen al snel het voordeel van de twijfel. Maar niet bij iedereen.

tekst Evert van Vlastuin
2 February 2010 10:56Gewijzigd op 14 November 2020 09:46
„Er zit beslist geen discriminatie in de apartheid in Zuid-Afrika”, stelt prof. Kamphuis. Foto RD, Christiaan Zielman
„Er zit beslist geen discriminatie in de apartheid in Zuid-Afrika”, stelt prof. Kamphuis. Foto RD, Christiaan Zielman

En, hebt u het beestmens Verwoerd nog gezien? werd de journalist Mary Pos gevraagd toen ze in de jaren zestig terugkeerde van een reis naar Zuid-Afrika.

Reisjournaliste Pos (1904-1987) schreef sinds de jaren dertig vele reportageboeken. Maar ”Wie was dr. Verwoerd?” was in 1967 haar eerste publicatie bij een christelijke uitgeverij, De Banier. Vanaf de eerste zin is het een hartstochtelijke verdediging van de in 1966 vermoorde premier van Zuid-Afrika.

Kenmerkend voor het boek is de verontwaardigde toon over het onbegrip voor Zuid-Afrika. Om de paar bladzijden volgt een uitroep in hoofdletters: „Over Zuid-Afrika mag geen woord goeds worden gezegd.” De Bantoes –zoals de zwarten destijds werden genoemd– willen de apartheid zelf. Het gaat daarin om het „welzijn van álle bevolkingsgroepen.”

Verwoerd zelf stelt in dit boek dat iedereen in Zuid-Afrika vermenging van volken en rassen als een misdrijf beschouwt. „De gescheiden ontwikkeling die wij wensen, is volkomen in lijn van de tradities, de aard en de wetten van de Bantoevolken, waaraan ze slechts langzaam zullen ontgroeien.”

Nee, Pos is goed te spreken over Verwoerd. „Hij heeft maar één gebrek, hij is te eerlijk om goed te zijn in de politiek.”

Twee jaar eerder al nam De Banier blank Zuid-Afrika in bescherming met ”Apartheid: een wijze voorzorg” van dr. F. C. Dominicus (1884-1976). Net als Pos was hij een rechtse verdediger van het kolonialisme, die gewoonlijk werd gelezen en beluisterd in kringen van De Telegraaf en de AVRO. Een Bijbelse benadering van het rassenvraagstuk hadden zij niet op het oog.

Dominicus noemt de gescheiden ontwikkeling een praktische „noodzaak.” Enerzijds is er sinds de invoering van de apartheid in 1948 veel meer ruimte gekomen voor zwart onderwijs, anderzijds geldt dat „intellectuele belangstelling (onder zwarten, EvV) een zeldzaam verschijnsel is.” De Afrikaan is „nog niet ontwikkeld genoeg” om zijn stemrecht goed te gebruiken. „Men wil de Bantoes wel leiderschap geven, mits ze capabel zijn. En dat zijn ze nú nog niet.”

Apartheid dus als tijdelijk groeimodel. Toch scheert Dominicus soms dicht langs het racisme. Zoals over Ethiopië, dat de „graanschuur van Afrika” zou zijn als de inwoners slechts „tien minuten per dag wilden werken.” Of: „Als je een Somali in de Hof van Eden plaatst, zal hij er binnen drie jaar een woestijn van hebben gemaakt.”

Toch stuurde De Banier met deze twee boeken geen vreemde taal de reformatorische huiskamer in. Uit veel bronnen blijkt dat de apartheid breed werd gesteund. Zo stelde SGP-leider ds. H. G. Abma in 1969 tegenover Koerspublicist Rik Valkenburg dat hij het streven naar „een eigen bestaan in een eigen leefwereld (…) Bijbels verantwoord” achtte (opgenomen in de bundel ”Waar het om gaat”, 1971.)

In Valkenburgs interviewbundel ”Wat wij geloven” (heruitgegeven in 1985) bleek er onder kerkleiders uit de breedte van de gereformeerde gezindte grote steun voor blank Zuid-Afrika. De vrijgemaakte prof. J. Kamphuis noemde zich „hartstochtelijk voorstander” van apartheid. „Er zit beslist geen discriminatie in.” De oud gereformeerde ds. Joh. van der Poel ging ervan uit dat „God scheiding gemaakt heeft tussen verschillende rassen”, en vreesde over Zuid-Afrika „eenzijdig [te] worden ingelicht.”

Ds. A. Vergunst (Gereformeerde Gemeenten), meende dat de afkeuring van „Verwoerds apartheidspolitiek” veelal komt van „mensen die er niets van weten. De Zuidafrikaanse regering doet zeer veel goeds voor de zwarten.” De enige twijfelaar is de hervormde ds. L. Vroegindeweij, die de zaak „moreel onoplosbaar” noemt.

Ook in deze krant zie je in de jaren zeventig en tachtig de neiging de blanke regering uit de wind te houden en vooral de geloofwaardigheid van de bestrijders van apartheid ter discussie te stellen. In 1990 constateerde de commentator echter dat „een aparte blanke maatschappij (…) niet realiseerbaar bleek.” De welvaart rustte immers „op de arbeid van de zwarten.” Ook de kerken hadden „terecht” de apartheidstheologie aan de kant geschoven.

Felle bestrijding kwam van de synodaal gereformeerde prof. K. Runia. In 1979 schreef hij in Centraal Weekblad een serie aanklachten tegen de Zuid-Afrikaanse Broederbond, waarin politici, professoren en predikanten in het geheim alles bekonkelden. In 1990 noemde Runia de apartheid „een totale mislukking.” Hij hoopte dat de kerk de hervormers „vanuit de Schrift de weg zou wijzen.”


RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Meer over
Apartheid

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer