In 1139 kwam er een algemeen verbod op het wijden van getrouwde priesters. Hun vrouwen werden vanaf dat moment consequent aangeduid als „concubines” of „hoeren”. Met de Reformatie werd het celibaat opgeheven.
Duidelijk is wel dat seksualiteit een onderwerp is dat tot op de dag van vandaag op de kerkelijke agenda staat. De Utrechtse theoloog Gisbertus Voetius (1589-1676) stelde dat de kerk niet over verborgen zaken mag oordelen, maar bij openbare onzedelijkheid van lidmaten moet ingrijpen. Zo ontbood de Amsterdamse kerkenraad in 1654 een zekere Hendrickje Stoffels, die zich met „Rembrant de schilder” had schuldig gemaakt aan „hoererij”.
Kerkenraden in de zestiende- en zeventiende eeuw hadden hun handen vol aan dergelijke zaken, schrijft Bos. In sommige Hollandse steden was niet minder dan een kwart van de bruiden in verwachting. „Zij hadden eigenlijk nog geluk gehad, want ook kwam het geregeld voor dat een man niet thuis gaf als de vrouw met wie hij het gedaan had, zwanger bleek. Vrouwen namen dat risico, in de hoop een man aan zich te binden, en een bestaan op te bouwen. Als gevolg van oorlog en zeevaart was er in Holland namelijk een tekort aan huwbaar manvolk.”
Slavernij
Dan was er nog de prostitutie. Ds. O. G. Heldring, voorman van het Réveil, publiceerde in 1860 een brochure met de titel ”Is er nog slavernij in Nederland?” Ja, schreef hij, want bordelen draaiden op vrouwenhandel.
Ds. Hendrik Pierson stichtte de Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie (1879), die zich sterk maakte voor afschaffing van „gewettigde ontucht”. Het vooruitstrevende van deze vereniging was, aldus Bos, dat ze prostituees niet beschouwde als daders, maar als slachtoffers. „De ware boosdoeners waren mannen die vrouwen misbruikten.”
Kuise natie
Nederland ontwikkelde zich volgens Bos in de twintigste eeuw tot een uiterst kuise natie. „Dankzij de kuisheidscompetitie tussen de zuilen was het percentage buitenechtelijke geboorten in Nederland het laagste in Europa (inclusief het zwaar katholieke Ierland), terwijl het geboortecijfer uitzonderlijk hoog bleef.”
De Nederlandse Hervormde Kerk herzag na de oorlog haar seksuele moraal. In 1952 publiceerde ze het ”Herderlijk schrijven over het huwelijk”. „Het is (…) volstrekt onschriftuurlijk”, stelde ze, „het sexuele gelijk te stellen met het zondige en verachtelijke, dat ten koste van alles overwonnen moet worden.” Seksualiteit was niet „de invalspoort van het kwade” maar „een gave van God.”
De gedachte dat seksualiteit alleen geoorloofd was als de echtelieden bereid waren een kind te verwekken, was „een misvatting van de liefde.”
Dit is het 27e deel in een serie over geloven in Nederland. Aanleiding is de uitgave van de reeks “Geloof in Nederland”.