De protestantse kerken in Duitsland zijn te verzoenend en te verhullend omgegaan met de vraag naar collaboratie van kerkelijke vertegenwoordigers met de Stasi, de voormalige Oost-Duitse inlichtingendienst.
Dat stelt Stasionderzoeker Clemens Vollnhals van het Hannah-Arendt-Institut te Dresden. Hij was een van de sprekers op een conferentie over kerken en de val van de Muur in 1989, vrijdag en zaterdag in het Duitse Neudietendorf. De conferentie was georganiseerd door de Evangelische Akademie in het Thüringse dorp.
Oost-Duitse christenen en kerken worden vaak als helden van de revolutie afgeschilderd, terwijl tientallen predikanten en kerkleiders met de Oost-Duitse geheime dienst samenwerkten. De congresgangers probeerden de balans op te maken.
Vollnhals vindt dat de kerken te verzoenend zijn omgegaan met de collaboratie van kerkelijke vertegenwoordigers. „De kerken hebben het erbij laten zitten. Ze hebben nooit een officieel onderzoek aan de samenwerking gewijd, maar die te snel met de mantel der liefde bedekt.”
Klaus Fitschen, hoogleraar theologie in Leipzig, concludeerde ook dat de kerken na de eenwording van Duitsland –die al snel door een integratie van de Oost-Duitse deelstaatkerken in de Evangelische Kerk in Duitsland werd gevolgd– inderdaad in hun schulp zijn gekropen. „De Oost-Duitse kerken waren de verliezers van de Wende. Ze waren diep teleurgesteld over het verlies van hun idealen en hun bijzondere positie na 1990.”
Andere onderzoekers benadrukten tijdens de conferentie dat de weemoed over het verlies aan maatschappelijke betekenis van de kerken vooral de kerkleiders gold, maar niet het kerkvolk. Veel individuele predikanten en dissidenten waren wel degelijk in staat op de veranderende omstandigheden in te spelen. Zij werden minister, parlementariër of bestuurder in het nieuwe Duitsland.
De Nederlandse historica Beatrice de Graaf voegde hieraan toe dat het einde van de Koude Oorlog niet alleen voor de Oost-Duitse kerken, maar ook voor de grote Nederlandse protestantse kerken een verlies van maatschappelijke betekenis tot gevolg had. „Na 1990 werden het vredespolitieke en oecumenische engagement en de kerkdiplomatieke contacten met Oost-Europa door de geschiedenis ingehaald en door postmoderne betekenisloosheid ondermijnd.”
Kerkhistorica Katharina Kunter stelde dat er op dat punt meer onderzoek nodig is. „We moeten ons niet eenzijdig concentreren op individuele Oost-Duitse kerkleiders, maar onderzoeken hoe de teloorgang van de DDR-kerken en de enorme ontkerkelijking aldaar ingebed kan worden in een algemener Europees perspectief.”