Kerstbomen, kaarsen en paaseieren hebben natuurlijk niets te maken met de geboorte en opstanding van Jezus Christus. Toch handhaafde de kerk veel heidense gebruiken als er een christelijke draai aan te geven was.
Arme lieden
In het dertigste deel van de reeks ”Geloven in Nederland” schrijft Marius van Leeuwen dat ds. O. Heldring in 1836 de kerstboom in Nederland introduceerde. „De predikant had in Hemmen een toevluchtsoord voor armen en daklozen gesticht en meende dat zo’n boom met lichtjes en geschenkjes die arme lieden directer van de goedheid van de Heer vertelde dan welke preek ook.”
Ook het moderne kerstdiner heeft voorchristelijke wortels, zo laat Van Leeuwen zien. „Het was een gebruik om hartje winter een overvloedige maaltijd aan te richten van wat er restte van de in de zomer aangelegde voorraden. Men geloofde dat de rijkdom van de oogst in de komende zomer evenredig zou zijn aan de rijkdom van deze dis.”
Carbidschieten en knallend vuurwerk in de nieuwjaarsnacht zijn een overblijfsel van het bezweren van boze geesten met oorverdovend lawaai. De paasvuren, die vooral in het oosten van het land op tweede paasdag worden ontstoken, gaan terug op heidense rituelen waarmee de overwinning op de winter werd onderstreept.
De eeuwen door klonken ook waarschuwende, kritische stemmen. De kerkhervormers Maarten Luther en Johannes Calvijn vonden dat de christelijke boodschap door al dat feestgedruis werd overstemd.
Biddag
In navolging van Calvijn spraken de gereformeerden op de synode van 1574 uit „datmen met den Sondach alleen te vreden sijn sal.” Andere speciale feestdagen moesten worden afgeschaft. Van de vele bijzondere dagen op de rooms-katholieke kalender namen ze alleen de dagen bij de seizoenswisseling in het voor- en najaar over. Niet als dagen ter heiliging, maar als biddag en dankdag voor het gewas (en later ook voor arbeid).
De overheid wilde niet alle bijzondere dagen afschaffen. „De mensen waren gewend de grote feesten te vieren, en bovendien: de ‘tweede’ dagen bij die feesten waren traditioneel bestemd voor jaarmarkten en kermissen. Die wilden de regenten het volk niet ontnemen.”
Een volgende kerkvergadering besloot dat er jaarlijks een eerste én een tweede paasdag, pinksterdag én kerstdag zouden worden gevierd. Om te voorkomen dat de mensen zich met ijdele zaken zouden bezighouden, moesten ze verplicht ook op die tweede dagen naar de kerk komen. Het waren predikdagen, geen feestdagen.
Dit is het 26e deel in een serie over geloven in Nederland. Aanleiding is de uitgave van de reeks “Geloof in Nederland”.