Angstige dagen voor Oosterbeekers tijdens Slag om Arnhem
Dag in, dag uit zat de familie Loos in de kelder, terwijl om hen heen een felle strijd gestreden werd. Even lasten de Duitsers een vuurpauze in: het Oosterbeekse gezin en hun buren kregen twee minuten om weg te komen. Na de Slag om Arnhem waren alle bezittingen weg. Bíjna alle.
In zijn bejaardenappartement in Heelsum woont J. F. H. Loos niet ver van de terreinen waar 65 jaar geleden geallieerde parachutisten en zweefvliegtuigen naar beneden kwamen. In 1944 woonde hij, 14 jaar oud, in Oosterbeek, dicht bij villa Hartenstein, aan de rand van het gebied waar de bevrijders dagenlang standhielden voordat ze zich in het holst van de nacht moesten terugtrekken over de Rijn.
Vader Loos was niet thuis toen op 17 september 1944 onverwachts de grootste luchtlandingsoperatie uit de geschiedenis begon. „Hij had die zondag piketdienst op het kantoor van de provinciale voedselcommissaris in Arnhem”, zegt zoon Jan. „Dat was dicht bij de Rijnbrug. Hij kon niet meer thuiskomen.”
Het kantoor stond dicht bij de noordelijke oprit van de Rijnbrug, in het kleine gebied waar 750 Britten onder leiding van John Frost zich verdedigden terwijl ze tevergeefs op versterking wachtten. Uiteindelijk wist Loos te ontsnappen richting Oosterbeek. „Duitsers hielden hem aan en namen hem mee het bos in. Hij zou gefusilleerd zijn als een officier niet ingegrepen had.”
Luchtlanding
Moeder Loos was die morgen met haar dochter en zoon naar de kerk gegaan. De dienst in de gereformeerde kerk werd voortijdig beëindigd toen in de verte explosies klonken. „Wageningen en Ede werden gebombardeerd. De dominee vond dat we maar beter naar huis konden gaan.
’s Middags was de lucht opeens vol vliegtuigen. Iedereen stond gelijk buiten. Het was heel anders dan de groepen bommenwerpers die elke dag hoog overtrokken naar Duitsland. Dit waren andere vliegtuigen, ze daalden en ineens sprongen er grote aantallen parachutisten uit. Dat was zo’n overweldigend iets; dat vergeet je nooit meer.”
De rust keerde snel terug. „Er kroop een Duitse patrouille langs de heg van de overburen, maar verder gebeurde er eigenlijk niets. We gingen gewoon slapen. De volgende morgen stond ik al vroeg aan de Utrechtseweg. Daar kwamen de eerste geallieerden aanwandelen, nogal nonchalant. Maar daar zag ik ook voor het eerst in mijn leven dode mensen: er lagen zeven Duitsers voor villa Hartenstein. Het deed me eigenlijk niets. Schokkender was het bericht dat drie buurtbewoners door de Duitsers waren geëxecuteerd.
’s Maandagsmiddags zagen we nieuwe luchtlandingen, nu verder weg. Die nacht sliepen we op de keukenvloer. De volgende morgen groeven de geallieerden loopgraven en schuttersputjes in de tuinen. Ze stootten alle ramen aan de achterkant van ons huis kapot om een vrij schootsveld te hebben. Toen kregen we in de gaten dat het met hun opmars niet naar wens ging. Hoewel de Duitsers het verboden hadden, had ik op school Engelse lessen gekregen. Daardoor sprak ik een mondje Engels. Zo hoorde ik dat de opmars van de grondtroepen vertraging had opgelopen en dat er Duitse tanks in de buurt waren.”
Gevaarlijke vlucht
„Dinsdagsavonds gingen we bij de buren de kelder in, en daar hebben we zes dagen geleefd. Inmiddels zagen we rook boven Arnhem en in de buurt van het Oosterbeekse station.
Eigenlijk was het keldertje te klein voor tien mensen. Buiten nam het schieten toe en er braken nu ook bij ons in de buurt branden uit. Als er even een vuurpauze was, gingen we zo snel mogelijk na elkaar naar de wc. Een man zat daar net toen achter hem een granaat ontplofte. Met de broek nog op zijn enkels stormde hij het keldertje in. Door de spanning hebben we daar hysterisch om gelachen, maar het was ook gelijk de laatste keer die week dat we lachten. Af en toe waagden we ons met een teil en emmers de straat op om bij een pomp water te gaan halen, ook al riepen de soldaten in de loopgraven dat het gevaarlijk was. Maar we moesten toch wat drinken? We aten fruit en vlees uit de weckflessen in het keldertje.
Donderdagsmorgens spookte het buiten zo dat moeder weg wilde: „Hier overleven we het niet.” De buren gingen mee. Twee oude dames en een echtpaar durfden het niet aan. We staken de gereedstaande vluchtkoffers aan een stok, namen witte lappen in de hand en gingen op pad: zes mensen, een geit en een hond. „Niet doen!” riepen de soldaten, maar we waren niet meer te houden. Overal knalde het, er kwamen dakpannen naar beneden en er werden takken uit de bomen geschoten, maar we liepen door.
Toen ik de Utrechtseweg afkeek, zag ik een Duitse tank die over ons heen schoot, richting Hartenstein, het hoofdkwartier van de geallieerden. Die kant wilden we uit: naar familie in Heveadorp. We kwamen tot voor Hartenstein. Voor ons zagen we twee villa’s branden. De weg was nauwelijks meer te zien door de kapotte jeeps en omgevallen bomen. Er kwam een Britse Rode Kruissoldaat tevoorschijn die wenkte: Terug! Toen knapte er iets bij moeder. „Terug!” riep ze. We lieten alle bagage vallen en holden zo hard mogelijk naar de kelder. De geit bleef achter, de hond ging mee.”
Gewonden
Die middag raakte Jan Loos gewond toen hij water haalde. „Toen we bijna thuis waren, kreeg ik een klap tegen mijn linkerbeen. In de kelder zagen we pas dat een stuk huid loshing. De wond werd verbonden; ik heb er niets aan overgehouden.
Daarna zijn we de kelder haast niet meer uit geweest. We zaten zwijgend bij elkaar. Hoe het met eten en slapen ging, weet ik niet meer; je werd murw door het voortdurende lawaai, de stank, de spanning. Soms vroeg een soldaat of hij even in de kelder mocht uitrusten.
In de nacht van zaterdag op zondag hoorden we een gewonde Duitser kermen: „Mutti, Mutti, hilf mir; es tut so weh.” Hij had pijn. Twee uur riep hij om zijn moeder; ik hoor die stem nog. Toen is hij waarschijnlijk overleden.
De tweede maandag werd er buiten geroepen: „Zivilisten?” Burgers? „Ja!” riepen we alle tien. „Eruit!” Wij het trapje op. In huis zaten een paar gewonde Britse gevangenen die ons mat groetten. Toen we naar buiten stapten, stopte het schieten. „Twee minuten! Die kant op”, zeiden de Duitsers.
Burgers waren er tijdens de tocht nergens te zien. We behoorden tot de laatsten die vertrokken. Achter een basaltblok lagen drie dode Duitsers boven op elkaar. Al die beelden staan nog als een foto op m’n netvlies. Een SS’er stond in het puin en wenkte me. Moeder greep me vast, maar ik dacht dat ik maar beter kon gehoorzamen. Hij deed zijn tas open en gaf me brood en chocola. Daar rekende ik helemaal niet op. Een eind verderop stond een rij Duitse tanks, met daartussen de Britse voorraden die bij het afwerpen in Duitse handen gevallen waren.
Door het bos en over de hei vluchtten we naar Schaarsbergen, terwijl achter ons de gevechten weer losgebarsten waren. Toen we bij Schaarsbergen uit het bos kwamen, zagen we opeens een lange rij vluchtelingen uit Arnhem. Daar vonden we al heel snel mijn vader terug.”
Vergiet
Er volgden nog angstige ogenblikken toen Schaarsbergen gebombardeerd werd. „We lagen met dertig man onder een biljarttafel. Een man klemde zich tegen de muur terwijl hij een vergiet over zijn hoofd trok. Daarna kwamen we in een schuilloopgraaf terecht. Daar begon iemand de heiligen aan te roepen en anderen deden mee. Het was een constant gezoem, als in een soort trance. Vader kon er niet tegen en ging met ons een school in. We schudden het gruis van een paar matrassen en sliepen als een roos.
De volgende morgen was er pap en brood. Het was een feestmaal voor ons. Maar we mochten niet in Schaarsbergen blijven, dus we liepen naar Woeste Hoeve. Daar stonden boeren uit Epe en Emst met paard en kar klaar. In een lange stoet ging het langs Beekbergen. Net voordat we in de beschutting van bomen zouden komen, vielen Engelse jachtvliegtuigen ons aan: mensen dood, paarden dood, en mijn zus was zo hysterisch dat ze weigerde weer op de wagen te klimmen. Krijsend liep ze achter ons aan, terwijl vader naast haar liep. Pas voorbij Apeldoorn durfde ze weer op de kar te klimmen.”
Klok en Bijbel
Negen maanden verbleef het gezin Loos als evacué in Epe. „Vader en ik gingen het eerst terug en ruimden de ergste ravage op. Toen moeder terugkwam en het zwaarbeschadigde huis zag, barstte ze in huilen uit. Het huis van de buren, waar we een week lang geschuild hadden, was helemaal afgebrand. Er liep veel ongedierte, dus binnen een week hadden we schurft. Daar schaamde je je niet voor, want iedereen had het. Je kreeg een vies smeerseltje en dan was het na een paar dagen over.”
Loos wijst naar de muur. „Die klok kreeg moeder op haar trouwdag van haar Duitse grootmoeder. Hij is meer dan een eeuw oud. In huis hing hij wat beschut. Het glas en de wijzerplaat waren nog heel, alleen het onderste plankje was eraf geschoten.” De Statenbijbel bleef ook bewaard. Met putjes in de omslag en in het papier.
„Verder was er niets meer. Voor de volwassenen brak een periode van keihard werken aan. Voor ons was Oosterbeek een speeltuin, want overal lagen wapens. Van handgranaten maakten we schemerlampjes en vader hielp mee een brengun schietklaar te maken, tot verdriet van moeder. In de bossen vonden we gesneuvelde militairen in schuttersputjes en sloopten we materiaal uit neergestorte vliegtuigen. Een vriend van me raakte een deel van zijn been kwijt toen hij op een landmijn stapte.
In onze tuin waren soldaten begraven: er lagen hoopjes zand met een helm erop. Die graven heb ik verzorgd tot de lichamen werden opgegraven. Daar heb ik ook bij gestaan. Als kind verwerk je al die ervaringen gemakkelijk; ’k heb er nooit van wakkergelegen.”
Jonge levens
Loos heeft veel herdenkingen meegemaakt. „De eerste jaren behoorde ik tot de Oosterbeekse schoolkinderen die bloemen op de graven legden. Toen de veteranen terugkwamen, waren ze verbaasd over de hartelijke ontvangst. De Slag om Arnhem had veel slachtoffers en schade opgeleverd, en hij was nog mislukt ook. De bevolking nam hen dat echter niet kwalijk, maar haalde hen als vrienden in.”
Zelf zat de 79-jarige Loos 31 jaar bij de marine en was hij voorzitter van de Wereldfederatie van Veteranen. „Je weet dat aan het militaire bestaan verbonden is dat het je je leven kan kosten. Toch heb ik hier op de begraafplaats in Oosterbeek altijd het besef: die jongens waren nog maar 20, 25 jaar en gaven hun leven voor onze vrijheid.”
Een brug te ver
Het grootste deel van Operatie Market Garden slaagde. Alleen de Slag om Arnhem niet. Door bij verrassing een reeks bruggen te veroveren, wilden de geallieerden vanuit België een doorgang naar Noord-Nederland en Duitsland forceren.
Ruim 1700 vliegtuigen vlogen in totaal 30.000 manschappen, 5000 ton uitrusting en 1900 voertuigen in. De Britten landden tussen Renkum en Wolfheze, de Amerikanen tussen Eindhoven en Nijmegen.
De Duitsers waren verrast, maar herstelden zich snel. De opmars van de bevrijders naar Arnhem stagneerde; slechts één groep bereikte de brug. Uiteindelijk moesten de geallieerden zich terugtrekken in een bruggenhoofd (perimeter) rond de Oosterbeekse villa Hartenstein. Toen versterking uitbleef, trokken ze zich terug over de Rijn. Arnhem bleek een brug te ver. Dat vertraagde de opmars naar Berlijn. West-Nederland wachtte een bange hongerwinter.