Een Mercedes valt op tussen de geiten
Dat Nederland niet alleen uit melk en honing bestaat, weten Marokkanen op vakantie in hun moederland prima te verbloemen. Hun dure auto’s met kaasgele nummerborden doen de bewoners van het Rifgebergte maar van één ding dromen: Europa. Maar die droom komt meestal niet uit. Portret van een land op drift.
Zelfs fysiek kampt ze met een spagaat tussen Nederland en Marokko. PvdA-Tweede Kamerlid Samira Bouchibti zweet en puft in de Marokkaanse zon. Ze zit op een terras bij de McDonald’s in de oude koningsstad Fes. „Ik kan absoluut niet goed tegen de warmte.”Maar binnen is het ook niets; de airco veroorzaakt de ene na de andere niesbui. „Op momenten als deze denk ik: Wat doe ik mezelf toch aan? Toch weet ik nu al dat het volgend jaar rond mei weer begint te kriebelen.”
Het is het lot van Marokkaanse migranten: ze willen naar Nederland als ze in Marokko zijn en naar Marokko als ze in Nederland zijn. De twee koninkrijken aan de zee hebben zich in het Kamerlid uiteindelijk met elkaar verzoend. „Moet ik met het mes op de keel kiezen, dan ben ik Nederlander. Ik ben boos en verdrietig als iemand aan mijn loyaliteit met Nederland twijfelt. Maar…” Ze wijst om zich heen. Het verkeer wurmt zich door de straten van Fes, vakkundig de kuilen ontwijkend. „Maar ook dít land is een stuk van mij. Het kán me niet eens afgenomen worden. Je kiest toch ook niet tussen je vader en moeder?”
Ze droomt weg. „In onze hoofden waren de koffers altijd ingepakt”, herinnert Bouchibti (38) zich. „Die zenuwen die door je lijf gierden als de zomer in zicht kwam! Als kind van 6, 7 jaar neem je voor altijd met je mee hoe je vader straalt als hij in Marokko is, hoe hij je oppakt en hoe vrolijk hij met je speelt. Pas later begreep ik dat hij altijd in een spagaat leefde, zoals zo veel mensen van zijn generatiegenoten. Ze zijn niet hier en niet daar.”
Ze aarzelt even. „Die spagaat heeft de eerste generatie doorgegeven aan hun kinderen. Ook ik wil, net als mijn vader, die acht jaar geleden overleed, in Marokko begraven worden. Ik kan dat niet uitleggen, het is een gevoel. Al is het maar om dan bij mijn vader te zijn.”
De Marokkaanse overheid werkt er bovendien niet erg aan mee om een migrant los te laten komen van Marokko. Het Marokkaanse Rifgebergte mag in de zomer veel lijken op een dertiende Nederlandse provincie, andersom ziet koning Mohammed VI Nederland graag als zijn zeventiende regio, naast de zestien die Marokko zelf telt. De Marokkaanse minister Mohammed Ameur zei het vorig jaar zelfs letterlijk: „De Marokkaanse gemeenschap in het buitenland moet worden beschouwd als de zeventiende regio van ons land.” Om de daad bij het woord te voegen, werd vorig jaar in Marokko de Raad van de Marokkaanse gemeenschap in het buitenland (CCME) opgericht, waarin ook diverse Nederlandse Marokkanen zitting hebben.
Een rel was geboren. Veel Marokkaanse Nederlanders zitten allerminst te wachten op „de lange arm van Rabat” en zien de CCME alleen als instrument waarmee de Marokkaanse regering de diaspora kan beïnvloeden – overigens ook zeer tot ongenoegen van de Nederlandse regering.
Merkkleren
Het zijn zaken die de toch al niet geringe identiteitscrisis van Saïda Mataïch (35) uit Rotterdam niet ten goede komen. Mataïch vat, op een dakterras in Fes, in een notendop de ervaring van honderdduizenden Marokkanen in het buitenland samen. Het is de ervaring van een nieuw leven opbouwen in den vreemde en dan tóch tot de conclusie komen dat je er nooit echt bij zult horen.
En die ervaring is wrang. „Ik heb het paadje in Nederland netjes gevolgd”, zegt Mataïch cynisch, met onvervalst Rotterdams accent. „Eerst vwo gedaan, daarna twee jaar hbo en een jaar universiteit. Getrouwd; huisje, boompje, beestje. Op een gegeven moment hadden mijn man en ik het allemaal: een dure auto, een mooi huis, merkkleren voor de kinderen. Maar nog steeds merkte ik dat ik er eigenlijk niet bijhoorde. Altijd werd ik erop aangekeken als Marokkanen weer iets hadden uitgevreten. Ik zie hoe het gaat met mijn broertje, die eerstejaarsstudent is aan de Erasmus Universiteit. De angst in de ogen van die vrouwtjes als hij in de trein stapt! Laat staan als hij naast hen gaat zitten: Help, een Marokkaan! Ze klemmen hun tasje met beide handen vast.”
Toen Saïda Mataïch besefte dat ze in Nederland altijd een Marokkaanse zou blijven, ongeacht wat ze zou bereiken, trok ze vorig jaar haar conclusie. „Ik dacht: Ik ga terug. Naar Marokko. Drie, vier jaar geleden zou ik iemand die terugging naar Marokko voor gek hebben verklaard. Maar ik kón niet meer.”
Maar nu ze een jaar in Marokko woont, met kinderen maar zonder man, is haar radeloosheid nog veel erger. „Hier hoor ik óók niet. Marokkanen zijn schijnheilig. Ik ben Rotterdammer, dus ik zeg dat ook gewoon. Bij een zaak waar je alcohol kunt kopen, stond een man voor me bij de kassa. Hij vroeg om een zwarte tas om de spullen in te verstoppen. Ik zei: Als je nu een man bent, neem je het gewoon zo mee. Hij sputterde tegen, over wat de mensen dan wel niet zouden zeggen. Ik zei: Ben je banger voor de mensen dan voor God? De vrouw achter de kassa viel bijna van haar stoel dat ik zulke dingen durfde zeggen. Maar ik wíl niet zo schijnheilig doen. Overal in de stad zie je mannen met zwarte tasjes lopen, en iedereen weet dat er alcohol in zit. En toch: omdat we het niet zien, doen we net alsof het er niet is. Ik wil zulke dingen niet meer.”
Ze zucht en wuift zich koelte toe in de broeierige warmte. Aan de einder verzamelen zich lichtbruine wolken. Een zandstorm komt dichterbij.
„Gisteren reed ik ’s avonds alleen terug van Meknes naar Fes. Nou, dat moet je hier dus niet doen. Mannen gingen achter me rijden, seinden met hun lichten en kwamen heel zachtjes naast me rijden. Ze vroegen zich blijkbaar af wat zo’n vrouw nog zo laat doet op straat, alleen in een auto. Dan denk ik: Ik heb in Nederland al een man, hoor, ik hoef je bemoeizucht niet.”
Ze gaat verzitten, dept haar voorhoofd. Fijn Saharazand waait mee met de warme lucht en vertroebelt het zicht. „Ik wil gewoon dat mijn kinderen niet zo hoeven worstelen als ik. Want ik worstel nog steeds. Ik denk dat ik mijn hele leven blijf worstelen.” En dan te bedenken dat haar kinderen haar bijna dagelijks verwijten dat ze terug is gegaan. „Nu denk ik dat Fes toch een verkeerde keuze is geweest. Casablanca en Rabat zijn een stuk moderner. En misschien moet ik wel gewoon weer terug naar Nederland. Ik weet het niet meer.” De zandstorm raast in volle hevigheid over de stad. Het is tijd om dekking te zoeken.
Verloren idealen
Vaker zijn het de mannen die uiteindelijk teruggaan naar Marokko, is de ervaring van Sietske de Boer. De Nederlandse journaliste woont al jaren in Marokko en schreef deze zomer het boek ”Marokkaan in Nederland, Hollander in Marokko”. Daarin doen vijftien mannen hun verhaal die vanuit Nederland definitief zijn teruggekeerd naar hun geboortegrond in het Rifgebergte.
„Hun droom was altijd om geld te verdienen in Nederland en dan rijk terug te keren naar Marokko”, analyseert De Boer. „Maar toen kwam de gezinshereniging. Heel vaak willen vrouw en kinderen niet mee terug naar Marokko. Daarom komt de droom van deze mensen bijna altijd maar gedeeltelijk uit.”
Of, zoals Abdesslam Bouali het in haar boek verwoordt: „Het is heel moeilijk om zonder de kinderen te leven. Misschien heb ik het wel fout gedaan hoor. Maar hier wil ik niet over praten.” Moussa el-Yousfi, een andere geïnterviewde, die ook zonder vrouw en kinderen is teruggegaan naar zijn geboortegrond, vat de scheur die de migratie door zijn gezin heeft getrokken het bondigst samen: „Het is een probleem waarvoor geen oplossing is.”
De melancholieke mannen, vol verloren idealen, proberen in Marokko met vallen en opstaan een nieuw leven op te bouwen. „Er is een groepje uit Nederland dat een soort soos heeft opgericht in Berkane”, weet De Boer. „Die mannen zijn heel teleurgesteld in het leven. Ze hebben wat ze aanvankelijk wilden: geld. Maar ze constateren dat ze hun hun vrouw en kinderen hebben verloren; die zijn Nederlanders geworden. En zij zelf eigenlijk ook. Vaak is er ontzettend veel verdriet.”
Hoeveel verdriet de innerlijk verscheurde remigranten ook mogen hebben, de gemiddelde Marokkaan wordt nog altijd liever in het beeld bevestigd dat Europa wél een paradijs is. Hij kijkt liever naar de gelikte auto’s waarin Europese Marokkanen op vakantie massaal rijden, en waarvan een doorsnee Europeaan alleen maar kan dromen. Op een willekeurige zomeravond kom je op de boulevard van Nador of Al Hoceïma meer dure auto’s tegen dan op de jaarlijkse Amsterdamse AutoRAI. Vaak zijn de wagens gehuurd, maar dat vertelt niemand erbij.
Vooral de Nederlandse auto’s, met hun kaasgele kentekens, vallen op. Niet alleen in de twee Rifsteden Nador en Al Hoceïma rijden ze massaal rond, maar ook in Imzouren, Targuist, Midar en Driouch. Dat zijn stuk voor stuk dorpen in het Rifgebergte die door de migratie naar Nederland voor altijd zijn veranderd. De mooie bolides trekken op de stoffige plattelandswegen alle aandacht naar zich toe. Twee maanden duurt die wonderlijke vermenging van leefstijlen. Dan zakken de dorpen weer in en worden de weggetjes nog overwegend door geiten en hun jonge hoeders gebruikt.
Blingbling
„Die show met auto’s, daar moeten we van af”, zegt PvdA-Kamerlid Bouchibti stellig. „Marokkanen zijn ongelofelijk materialistisch, tegen het zielige aan. Ik heb daar veel moeite mee. Overal zie je blingbling. Daardoor wordt het verlangen naar Europa alleen maar aangewakkerd. Dat is ook logisch. Mensen zoeken hun geluk. Als je die auto’s iedere zomer ziet komen, wil je dat ook – al kost het je je leven. Er zijn moeders die hun laatste goud investeren om hun zoons de kans te geven om naar Europa te komen. Zesduizend euro moet je tegenwoordig neertellen voor een overtocht naar Spanje in een gammel bootje. Soms wordt je zoon dood weer afgeleverd, verdronken onderweg. Vaker hoor je gewoon helemaal niets meer.”
Het kan Mohamed Amaazoul en zijn vriend niet tegenhouden. Ook zij hebben allebei hun ouders achtergelaten, misschien voorgoed. De jongens lopen op straat in Nador en komen vers uit Khénifra in de Midden-Atlas – een reis van algauw een kleine 1000 kilometer. Mohamed oogt pienter en spreekt, in tegenstelling tot zijn maat, goed Frans. „We willen naar Tanger, om daar te werken. Hopelijk kunnen we daarna naar Europa.”
Maar zelfs Europa is, als het aan de jongens ligt, geen eindbestemming. „Het liefst zouden we naar Amerika willen. Daar kijken de mensen niet naar je afkomst, maar naar wat je doet.”
Plotseling weerklinken piepende remmen. De migranten in spe kijken verschrikt op. Een politiebusje stopt abrupt. De agenten vinden het een verdacht zaakje, een westerse man met twee zuiderlingen in de havenstad Nador. Waar is de toestemming om foto’s te maken? En waar zijn de papieren? Beide jongens laten een smoezelig kopietje zien dat moet doorgaan voor een identiteitsbewijs.
Na een lange tirade op barse toon stappen de agenten weer in hun busje en vertrekken. De jongens vertrekken ook. Hun droom achterna. In de hoop dat die niet eindigt in het grauwe, nachtelijke water van de Middellandse Zee.
Marokkaanse ettertjes weten geen raad met de vrijheid
Het lijkt of de grootste slachtoffers van de spagaat tussen twee werelden tegelijk ook de ergste daders zijn: de ettertjes van de derde generatie Marokkanen. Oorzaak en gevolg van hun crimineel gedrag zijn voor minstens een deel niet moeilijk te verklaren. De vrijheid in een westerse samenleving vertalen sommige Marokkanen onomwonden als vrijbrief voor rottigheid.
Ze zijn het haasje, de bijzonder luidruchtige inzittenden van een splinternieuwe Golf met Nederlands kenteken. Zonder pardon worden ze door een motoragent naar de kant gedirigeerd op de nieuwe kustweg even voor de Noord-Marokkaanse stad Al Hoceïma. De balorige feeststemming is als sneeuw voor de zon verdwenen. Gedwee luisteren de vier jongeren naar de agent. Rustig, bijna overdreven netjes, rijden ze een kwartier later weer weg. Want rel schoppen in Nederland is oké; in Marokko laat je dat wel.
Hoewel sommige Nederlandse deskundigen het een onoverkomelijk probleem vinden om de misstanden onder Marokkaanse jongeren te linken aan hun afkomst, doen steeds meer betrokkenen dat wél. Hun argumenten lijken sterke papieren te hebben.
Kort en goed komen die argumenten erop neer dat het gros van de Marokkaanse ouders in Nederland nog altijd een typische Marokkaanse opvoedstijl gebruikt, die voor de Nederlandse situatie echter volkomen averechts werkt.
Wat doen deze ouders? Ze zijn streng voor hun zoon Mohammed. Prima, zou je zeggen. Maar het probleem is: dit strakke toezicht houdt op zodra het kind in kwestie de deur uit is. Waarom? Omdat er in Marokko buiten de deur anderen zijn die het toezicht op Mohammed voortzetten: ooms, tantes, neefs, de buurman, de leerkracht en zeker ook de politieagent. Een kind in Marokko is, kortom, een kind van iedereen.
Diezelfde ouders verzekeren in Nederland de leerkrachten van Mohammed dat ze hem gerust een draai om zijn oren mogen geven, net zo goed als de buurman een klap mag uitdelen als Mohammed zijn autospiegels molesteert. Wat deze ouders zich niet realiseren, is dat de leerkracht en de buurman zich wel tien keer zullen bedenken voordat ze handtastelijk worden. In de westerse cultuur valt een kind altíjd onder de verantwoordelijkheid van zijn ouders, ook buitenshuis.
Het voorspelbare gevolg: Mohammed en zijn vriendjes kunnen buiten de deur hun gang gaan. Het „slappe” optreden van de politie en de angst van de buurman bevestigen hen in hun macht. Voor hen is het vooral zaak om thuis hun opvliegende vader een beetje ter wille te zijn. En om een beetje normaal te doen tijdens de vakantie in Marokko. Maar dat is logisch. Daar gelden andere regels.