Kerk & religie
„Alles was verboden, behalve wat mocht”

Nederlandse rooms-katholieken leefden tussen 1900 en 1965 in een eigen wereld, van de wieg tot het graf. Ze lazen de Volkskrant, luisterden naar de Katholieke Radio Omroep, stemden op de RK Staatspartij, studeerden in Nijmegen en waren lid van de rooms-katholieke geitenfokvereniging.

28 August 2009 11:04Gewijzigd op 14 November 2020 08:32
De Nederlandse bisschoppen stelden in 1868 rooms-katholieke scholen verplicht. Foto Museum Catharijneconvent
De Nederlandse bisschoppen stelden in 1868 rooms-katholieke scholen verplicht. Foto Museum Catharijneconvent
Het rijke roomse leven. Daarover gaat het 25e deel van de reeks ”Geloof in Nederland”, geschreven door Lodewijk Winkeler.

De rooms-katholieke zuil werd in de eerste helft van de 20e eeuw in hoge mate bepaald door het rooms-katholieke onderwijs, en vooral het lager onderwijs. Het onderwijzend personeel bestond grotendeels uit zusters en fraters, die vaak ook hun bijdrage leverden aan buitenschoolse activiteiten als eerste communie, gezamenlijk biechten of processies. Ook scholen en ziekenhuizen werden voor een belangrijk deel geleid en van personeel voorzien door frater- en zustercongregaties, aldus Winkeler.

Zo hadden de Fraters van Tilburg, opgericht in 1844 door de Bossche bisschop J. Zwijsen, een rooms-katholiek jongensweeshuis, waaraan een drukkerij en uitgeverij waren verbonden – de nog steeds bestaande educatieve uitgeverij Zwijsen. De Tilburgse fraters waren gespecialiseerd in het ontwikkelen van moderne onderwijsmethoden, zoals het bekende ”Veilig leren lezen”.

Missie

Het enthousiasme van de Nederlandse rooms-katholieken voor de missie was in de jaren twintig losgebarsten, en zou tot in de jaren vijftig aanhouden. In 1953 woonde 2 procent van alle rooms-katholieken ter wereld in Nederland, maar die leverde wel 11 procent van alle missionarissen. In 1964 waren ruim 8800 paters, fraters en zusters in de missie werkzaam – gemiddeld 6 per parochie.

Voor de kinderen was er het ”Genootschap van de Heilige Kindsheid”. De kerkleiding spoorde hen aan te sparen voor de missie („offertjes brengen”): geld, zilverpapier, postzegels en sigarenbandjes. Tijdens de jaarlijkse kindsheidsoptocht trokken zij, verkleed als paus, missionaris, zuster, of als neger, Eskimo, Chinees of indiaan, door de straat.

Parochie

Volgens Winkeler vormde elke parochie een eigen minisamenleving van organisaties en activiteiten. Er waren parochiescholen, patronaten om de jeugd van de straat te houden, een Vincentiusvereniging voor de armenzorg en voor leesbibliotheken, dames-, heren- en kinderkoren, een college van collectanten, en nog een handvol andere verenigingen. Maar uiteindelijk draaide alles om het heil van de mensen: „een parochie had geen inwoners, maar zielen.”

Winkeler: „Het was hier, in de parochies, waar het rijke roomse leven in optima forma gestalte werd gegeven, en waar de herinneringen van de oudere katholieken aan de kerk van hun jeugd zijn gevormd. Goede herinneringen: de saamhorigheid en betrokkenheid van iedereen, en slechte herinneringen, door de cabaretier Fons Jansen ooit treffend geformuleerd als: „Alles was verboden, behalve wat mocht, en dat moest.””

Dit is het 21e deel in een serie over geloven in Nederland. Aanleiding is de uitgave van de reeks ”Geloof in Nederland”.
Zie ook refdag.nl/geloofinnederland.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer