Huiver én lofzang rond de val van Waai
De slag om Waai is een van de dieptepunten van de burgeroorlog tussen christenen en moslims in de Molukken. Maandenlang vochten christenen uit dit dorp zij aan zij tegen een overmacht van islamitische strijders. Uiteindelijk werd Waai met de grond gelijkgemaakt en doolden jong en oud als opgejaagd wild door de jungle. Toch zijn het niet de gruwelverhalen die in het geheugen van de Waaichristenen domineren. Dat zijn de getuigenissen van wonderlijke uitreddingen door God.
In de vroege ochtend van 6 juli 2000 werd het Ambonese dorp Waai van drie kanten door een menigte moslims aangevallen, de complete bevolking de jungle ingejaagd en alle huizen, kerken en andere gebouwen met de grond gelijkgemaakt. Van Waai was de volgende dag niets meer over.Voor de overwegend christelijke bevolking van het dorp betekende dit het einde van een ruim een jaar durende strijd op leven en dood tegen de islamitische belagers, een gevecht waaraan mannen, vrouwen, kinderen en ouden van dagen tot het bittere eind meededen.
Waai ligt op zo’n 30 kilometer van Ambon-stad en telde vóór de bloedige burgeroorlog tussen moslims en christenen ruim 6200 zielen. Het bijzondere ervan is dat het een christendorp is op een door moslims gedomineerd eiland. Sterker nog, het ligt ingeklemd tussen de moslimdorpen Tulehu in het zuiden en Liang in het noorden. Aan de westkant ligt het tegen de zee aangedrukt, aan de andere kant verrijst een grillig bebost gebergte.
Voordat de oorlog in januari 1999 uitbrak, maakte niemand zich zorgen om die kwetsbare positie. Waai was vooral beroemd om zijn heilige aal, een vette paling, die in een bassin in het dorp toeristen trok en de dorpsjeugd vermaakte. Totdat op die rampdag in januari 1999 in Ambon-stad de bom barstte, en onder de christenen van Waai pas goed het besef doordrong hoe penibel hun situatie zou zijn als de vlam in de pan zou slaan.
Vijf jaar nadat de burgeroorlog in de Molukken ten einde kwam, oogt Waai als een splinternieuw bungalowpark, met fraaie op zichzelf staande huisjes waar bewoners ontspannen hun moestuinen bewerken en jongelui verveeld aan brommers sleutelen, of ermee door de straatjes knetteren.
Pendeta (dominee) Jopi Pattinassarain (68), emeritus binnen de Molukse Protestantse Kerk (GPM), zit in een kerkzaaltje klaar om herinneringen op te halen aan die verschrikkelijke maanden van oorlog. Twee jongemannen -beiden zijn 29- hebben zich bij hem gevoegd om over hun ervaringen als verdedigers van het dorp te vertellen.
Helemaal spontaan gaat het niet - ze zeggen bang te zijn voor mogelijke represailles als hun verhaal in de krant komt. „Daarom liever geen namen.”
Toen in Ambon-stad de burgeroorlog begon, hoefde Waai niet lang te wachten op de gevolgen. Op 23 februari 1999 lanceerden moslimstrijders uit de naburige dorpen hun eerste aanval. Met tussenpozen zouden die doorgaan tot 6 juli 2000, de dag waarop Waai volledig onder de voet werd gelopen.
Voor de meeste jongens en mannen van het dorp brak een zenuwslopende periode aan. Zij bemanden immers met hun kapmessen, zelfgemaakte bommen, geweren en pijl-en-bogen de verdedigingsposten rondom het dorp. Jongens van minimaal 14 jaar moesten mee naar de posten, en dus ook leren een islamitische tegenstander met een machete te doden. „Daarvoor gebruikten we de lichamen van omgekomen moslimstrijders. Die moesten de jongens dan met hun mes bewerken en het hoofd eraf hakken.”
RMS-separatisten
Ds. Pattinassarain en zijn collega-predikanten verzorgden korte diensten voordat de jongens naar hun posten vertrokken. ’s Avonds laat en ’s nachts, wanneer de spanning toenam vanwege te verwachten aanvallen, kwamen de geestelijken vaak naar de posten toe om met de jongens te bidden. Soms werd zelfs het heilig avondmaal gevierd.
Met de val van Waai begint een nieuwe tragische fase voor de bewoners.x. Een groot deel van hen -enkele duizenden-, waaronder moeders met kleine kinderen en baby’s, bejaarde mannen en vrouwen, dolen dagenlang rond in de jungle van de berg Salahutu, ten westen van Waai. Opgejaagd door achtervolgende moslimstrijders, en zonder eten, drinken en medicijnen proberen ze hun christelijke broeders en zusters in de zuidelijker gelegen dorpen Waitatiri en Passo te vinden, maar ze raken geregeld op een dwaalspoor.
In het begin was er verbazing over de aanvallen door moslims uit naburige dorpen, dorpen waarmee Waai altijd een broederband had. Vanuit Tulehu en Liang werd als reden aangevoerd dat Waai op het punt stond hen aan te vallen, maar Pattinassarains collega ds. Jambormias wist wel beter: het waren moslimradicalen van Java die de dorpelingen ophitsten om de „christelijke RMS-separatisten” op het eiland de zee in te drijven.”
De twee jongemannen zagen die Laskar Jihadfactor voor hun ogen bevestigd: de aanvallers droegen vaak lange witte kleren. „Dat maakte het voor ons gemakkelijk om ze in het donker op te sporen”, vertellen ze met een grijns. „Verder zaten ze regelmatig met hun jurken vast in het prikkeldraad.”
In die periode meldde de Ambonese krant Suara Maluku dat er in Tulehu zo’n 600 jihadstrijders waren gestationeerd, net als in vrijwel elk ander moslimdorp op Ambon.
Ernstiger was de deelname van Indonesische soldaten aan de aanvallen. De mannen konden dat opmaken uit de vele militaire voedselblikjes en munitiekisten die na een veldslag achterbleven. Ds. Pattinassarains ogen kleuren rood als hij zijn verbittering daarover onder woorden brengt. „Wij waren toch ook volwaardige burgers van Indonesië die bescherming verdienden van het leger?”
Een dik uur later doet de 27-jarige Christina haar verhaal. Zij is een van de weinige jonge vrouwen die zij aan zij met de mannen meevochten. De harde blik in haar ogen is mogelijk te herleiden tot de verschrikkingen die ze heeft meegemaakt.
Voordat ze meeging naar het front moest ook zij leren inhakken op het lichaam van een dode moslim. „Ik vond het afschuwelijk”, zegt ze, „en heb met afgewende blik staan slaan.”
Eenmaal ingezet aan het front, was het snel afgelopen met die schroom om te doden, herinnert ze zich. Ze deed actief mee met de gevechten van man tot man die in de beginfase, toen er nog geen vuurwapens waren, domineerden en die met machetes moesten worden beslecht. „Als ik hém niet doodde, dan had mijn tegenstander mij het hoofd afgehakt, dus ik moest wel.” Een flinke hap uit haar been herinnert nog aan het geweld waaraan zij zich toen blootstelde.
Naarmate de gevechten voortduurden, wonnen de haat en de vergeldingsdrang het van de afschuw om te doden, zo merkte Christina. Voor haar was dát het moment waarop ze afknapte. „Toen ik jongens met het hoofd van een moslim zag voetballen, brak er iets in me. Die beelden achtervolgen me nog altijd; nachtmerries heb ik ervan gehad.”
Op 6 juli 2000 was de druk op het dorp niet meer te houden. Die dag kwamen de aanvallen van alle kanten; zelfs vanaf zee. In die benauwde uren hebben de leiders van het dorp herhaaldelijk gesmeekt om bescherming door militaire troepen, zo is te lezen in de ”Korte kroniek van de onrust in de Molukken”, die de Nederlandse pater Cees Böhm vanuit de stad Ambon samenstelde. Op die zesde juli noteert hij dat militairen telkens wel een argument bedachten om afzijdig te blijven: wegen zouden zijn geblokkeerd en er zou een tekort aan boten zijn.
Zwerftocht
Geestelijk verzorgster in de protestantse gemeente van Waai, Diane Akyuwen (44) heeft het allemaal meegemaakt: de panische angst onder de bevolking toen het dorp in vlammen opging en de vier dagen durende voettocht van dorpelingen door de jungle. Ze heeft gebeden met bejaarden die ze moesten achterlaten omdat ze uitgeput waren en met gewonden die ook niet meer verder konden. En ze heeft gevochten tegen de verbittering onder de mensen, die haar regelmatig toebeten: „Waar is God nu?”
Waarop ze dan reageerde met: „Hij zál ons hieruit redden.” Ze vertelt hoe ze intussen ook zelf worstelde met Gods zorg voor Zijn gemeente. Lang heeft dat niet geduurd. Akyuwen zegt tal van wonderlijke uitreddingen te hebben meegemaakt. Zo was er op een avond „een licht als van een vuurtoren”, dat hen de weg wees. Zij en anderen hoorden op een avond een luide stem in het bos klinken, die zei: „Jullie zijn Mijn volk, wees niet bang, Ik ben met jullie.” Verder rept Akyuwen van een lichtcirkel die ’s nachts de weg wees. „Het waren allemaal signalen van God”, zegt ze, „met één centrale boodschap: vertrouw nu maar enkel en alleen op Mij.” En, vervolgt ze, „we zijn daarin niet beschaamd.”
Pater Böhm noteert in zijn kroniek enkele nuanceringen. Op 8 augustus, dus een maand na de verwoesting van Waai, schrijft hij: „Tijdens de laatste week -van 30 juli tot 5 augustus- werd duidelijk dat 29 burgers uit Waai zijn omgekomen als gevolg van gebrek aan water en voedsel, door ziekten, of doordat ze alsnog werden vermoord tijdens hun vlucht.
Een maand na de val van het dorp, vervolgt Böhm, bleek dat ruim 3700 Waaivluchtelingen waren aangekomen in Waitatiri, Passo en Lateri, maar dat er nog bijna 2000 dorpelingen door de jungle moesten rondzwerven. Het aantal slachtoffers, was de verwachting, zou zeker nog toenemen.
”Waai Islam”
Na een verblijf van enkele jaren in kampen bij Passo en de andere christelijke dorpen, keerden de overlevenden in oktober 2005 terug naar hun dorp. De moslims hadden echter een andere bedoeling gehad met Waai. Al snel na de verwoesting riepen ze de plek uit tot ”Waai Islam”, en startten ze de bouw van de ”Mesjid Raya”, de Grote Moskee. De gouverneur van de Molukken stak daar een stokje voor: het nieuwe Waai moest een christendorp blijven.
Vooral met buitenlandse steun (waaronder uit Nederland) is het dorp weer herbouwd. „De mensen wonen nu in mooiere huizen dan ooit tevoren”, zegt Diane Akyuwen.
Maar de haat en de angst zijn nog niet verdwenen. Tulehu en Liang liggen immers nog even dichtbij als toen, en degenen tegen wie de mannen van Waai vochten, komen nu weer op hun brommers voorbij.
Christina is nog altijd bang door hen herkend te worden. De twee anonieme jongemannen geven het volmondig toe: in hun hart broeit nog altijd de haat.
Emeritus predikant Pattinassarain zegt vaak voor de jeugd te bidden. „Dat de Heilige Geest hen ervan zal weerhouden zich te wreken.”
Maar hij zegt ook zelf nog altijd geëmotioneerd te raken op het moment dat er in het wit geklede radicale moslims passeren.
Of het opnieuw tot een grote geweldsuitbarsting kan komen? De emeritus predikant gelooft van niet. „De moslimbevolking beseft dat het zich voor het karretje van moslimradicalen heeft laten spannen en voelt zich bedrogen. Dat zal haar niet nog een keer gebeuren”.
Dit is het zesde verhaal in een serie over moslims en christenen op Ambon.