Meditatie: Moe worden
„Ik ben moede van mijn zuchten; ik doe mijn bed de ganse nacht zwemmen; ik doornat mijn bedstede met mijn tranen.”
Psalm 6:7
De zwakke geest komt tot rust op het bed in de begeerte van het lichaam en al het werelds vermaak. Dit vermaak „wast hij” met zijn tranen, hij die zich hieraan probeert te onttrekken. Hij ziet immers dat hij reeds de hevige begeerten van het vlees veroordeelt; en toch wordt ons zwakke vlees nog door het vermaak bekoord. Het blijft maar al te graag in dit vermaak liggen en het kan hier niet uit opstaan, tenzij de geest genezen is. Maar dat de dichter zegt „nacht op nacht”, dat heeft hij waarschijnlijk zo bedoeld dat hij door de Geest daarvoor ontvankelijk gemaakt is, al wel tot op zekere hoogte het licht van de waarheid gewaar wordt en toch door de zwakheid van het vlees meer dan eens rust vindt in het donker van de nacht, in het genieten van deze wereld alsof hij gedwongen wordt door zijn steeds maar wisselende gevoelens „dagen” en „nachten” te beleven. Zo komt hij ertoe om te zeggen: „Met mijn geest dien ik de wet van God”, alsof hij het licht van de dag bemerkt. Wanneer hij echter zegt: „Maar met mijn vlees de wet der zonde”, dan neigt hij zich naar het donker van de nacht, totdat de nacht helemaal voorbijgaat en die ene dag komt waarover gezegd wordt: „’s Morgens zal ik bij U staan en zal ik U zien” (Psalm 5:5).
Augustinus, kerkvader te Hippo (”Psalm 6”, ca. 400)