Zorgverzekeraars vrezen grote gevolgen uitspraak dure medicijnen
Zorgverzekeraars zijn door een rechterlijke uitspraak over dure medicijnen „zeer bezorgd” over het inperken van hun mogelijkheden om lagere prijzen af te dwingen. De kortgedingrechter in Arnhem bepaalde dinsdag dat de verzekeraars moeten stoppen met beleid waarin ze alleen nog een goedkoper middel dat borstkanker afremt volledig vergoeden, en twee duurdere alternatieven niet.
Volgens Zorgverzekeraars Nederland (ZN) „ondermijnt” de voorzieningenrechter met de uitspraak hun „cruciale inkooprol, waarmee ze moeten zorgen dat geneesmiddelen toegankelijk en betaalbaar blijven voor iedereen”. ZN overweegt daarom in beroep te gaan. De brancheorganisatie wijst erop dat de kosten voor dure geneesmiddelen al jaren stijgen en leiden tot steeds hogere zorgpremies. „Juist door het maken van prijsafspraken met farmaceuten kan deze kostenstijging beter worden beheerst.”
De uitspraak ging over zogeheten CDK 4/6-remmers. Deze middelen verlengen de levensduur van vrouwen met uitgezaaide borstkanker die daar niet meer van kunnen genezen. Drie fabrikanten bieden ze aan. Volgens de zorgverzekeraars zijn de middelen gelijkwaardig en moet de prijs dus bepalend zijn. Zo bezien is het medicijn van Pfizer het gunstigst. Concurrent Novartis kon zich daar niet in vinden en tekende bezwaar aan.
Novartis kreeg dinsdag gelijk van de rechter. Die concludeerde dat op basis van het meest recente wetenschappelijke onderzoek „niet kan worden volgehouden dat de drie CDK4/6-remmers voldoende gelijkwaardig en dus onderling uitwisselbaar zijn”.
Zorginstituut Nederland, dat de overheid adviseert over welke geneesmiddelen vergoed moeten worden, zag bij een beoordeling tussen 2017 en 2019 nog „een gelijke therapeutische waarde”. In onderzoek dat later verscheen, werd dit echter in twijfel getrokken: bij de twee duurdere middelen was meer bewijs voor de effectiviteit dan bij het voorkeursmiddel. Over de waarde van dat onderzoek zijn Novartis en de verzekeraars het overigens niet eens.
De zorgverzekeraars, die samen optrokken, hebben volgens de rechter het besluit over het voorkeursmiddel ook niet op een zorgvuldige manier genomen. Naar het oordeel van de rechtbank ontbrak een „objectieve en eerlijke prijsvergelijking”.