Een moeder die moet bedelen, dát is pas aangrijpend
Ik kreeg haar niet uit mijn gedachten, de vrouw die voorbijliep terwijl ik ergens stond te wachten.
Vanwege die boodschappentas zag ik in haar een moeder op weg naar een winkel om voor die dag spullen voor het avondeten te kopen. Niks bijzonders. Totdat ze zich omkeerde, voor me ging staan en met een vragende blik haar hand ophield. Wat ze bedoelde was duidelijk: of ik haar aan geld kon helpen. Dat kon ik op dat moment niet, en al snel draaide ze zich om en liep verder.
Waarom deze ontmoeting me is bijgebleven? Omdat een voor mij alledaags tafereel –moeder met boodschappentas op weg naar de winkel– iets heel anders bleek te zijn. Want deze moeder moet bedelen om haar gezin te onderhouden en dát tafereel kende ik niet.
Akkoord, bedelaars horen er in arme landen bij als het interieur bij een huis. Op zich is dat al een trieste constatering, want geen mens verdient het als decorstuk te worden weggezet. Wie het lukt om naar voren te treden, krijgt te maken met een laag vooroordelen en clichés. „Je bent vast misdadig, verslaafd, lui, onbetrouwbaar en dus: eigen schuld.” Ziedaar het materiaal waaruit het beton rondom gewetens is opgetrokken en waardoor wegkijken wordt goed gepraat. Kom daar als bedelaar maar eens doorheen!
Maar een bedelende moeder? Dat is andere koek en daartegen is geen enkel geweten bestand. Hoe dat komt? Ik denk omdat die twee woorden –”bedelende” en ”moeder”– elkaar niet verdragen. De ultieme typering van onmacht en ontreddering (bedelend) haalt hier het ultieme toonbeeld van zorg en toewijding (moeder) onderuit. Niet eenmalig, maar telkens opnieuw en in tergende vertraging. Waardigheid in verval, dát is wat zich hier voltrekt, en die kortsluiting knetterde in mijn ziel toen deze moeder mij passeerde en terugkwam.
Verlies van waardigheid, ontluistering, dat is wat veel nood onder Cubanen zo schrijnend maakt. Bij containers op straat zie je geen ‘klassieke’ armoedzaaiers staan, maar er graaien mannen in het vuilnis aan wie je ziet: die waren anders gewend.
Wat het allemaal extra treurig maakt, is dat het regime een andere onmogelijke combinatie in de lucht houdt door te blijven hameren op de „zegen van de revolutie”. Het is religieuze taal die een vonken spuwende kortsluiting moet verkopen als oogverblindend vuurwerk. Tevergeefs, want iedereen in Cuba weet het: deze exodus gaat in omgekeerde richting, terug het diensthuis in.