Meditatie: Maagd Maria
„En Maria zeide tot de engel: Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man bekenne?”
Lukas 1:34
Let op de vraag van Maria aan de engel Gabriel: „Hoe zal dat zijn, omdat ik geen man beken?” De Joden spreken alles tegen. Ze zoeken in hun eigen verklaring bij deze tekst nog wel een wonder, maar zonder enige grond. Het is een maagd, niemand anders dan de moeder van onze Messias. Zo brengt Jesaja deze belofte terug tot de eerste belofte, die in het paradijs was gegeven. Daar was Hij de Beloofde, niet uit het zaad van de man, maar alléén als het zaad van de vrouw. Al scheen ten tijde van Abraham de belofte veranderd, namelijk wanneer de Messias als zijn zaad –dus het zaad van Abraham– wordt genoemd, en naderhand nog eens van David, dan moet daar echter niet door worden verstaan dat de Messias, Die eerst het zaad van de vrouw was, nu het zaad van de man zou zijn geworden. Onze Jesaja brengt die belofte terug tot de eerste in het paradijs, wat bewijst, dat Hij geen zaad van Abraham of David zijn kan óf het zaad van een van hun dochters. Wel kan het samengaan: het zaad van David en tegelijk het zaad der vrouw.
Nu vitten de oude Joodse rabbijnen op één Hebreeuwse letter, die vóór het grondwoord ”maagd” geplaatst is. Daarmee willen ze waarmaken dat hier alleen van een tegenwoordige zaak gesproken wordt.
Abraham Hellenbroek,
predikant te Rotterdam
(”De beloofde Messias”, uitgave 1976)