Spanjaard overzomert graag in geboortedorp
Spanje is een groot land met een bijzonder gevarieerd landschap – de oersaaie hoogvlakte van Castilië even niet meegeteld. Toch is dat niet de belangrijkste reden waarom miljoenen Spanjaarden vakantie vieren in eigen land.
In de jaren zestig van de vorige eeuw brak Spanje door als vakantieland. Voor buitenlanders dan, want de meeste Spanjaarden zelf moesten het doen met jaarlijks één weekje vakantie. En vaak zelfs dat niet. Vooral op het platteland was betaalde vakantie iets wat alleen voorbehouden was aan leger en politie, onderwijzers en gemeentepersoneel. Voor de rest moest er gewoon doorgeploeterd worden. Dagelijks brood op de plank was verre van vanzelfsprekend. Het was de eerste zorg voor de overgrote meerderheid van de bevolking.
De dictatuur had daar alles mee te maken. In de jaren dertig was de economische ontwikkeling van Spanje abrupt tot stilstand gekomen. De staatsgreep van generaal Franco, de daaropvolgende burgeroorlog en het door en door corrupte en incompetente bewind van de dictatuur hadden het land straatarm gemaakt. De franquistische elites merkten daar niets van, de ambtenarij een beetje en het gewone volk alles. Vakantie, dat was iets voor rijkelui en buitenlanders.
„Pas in de jaren 70 kregen ook Spanjaarden die niet tot de bevoorrechten behoorden recht op een betaalde vakantie van drie weken per jaar”
Verwaande types
Met de buitenlanders die in de zomer steeds massaler over de Pyreneeën trokken op zoek naar zon en zee, ontstond een nieuwe bedrijfstak. De toeristenindustrie aan de kust had personeel nodig. Het versterkte een trend die al een tijdje gaande was: de vlucht uit de armoede van het Spaanse binnenland naar de economisch meest dynamische delen van het land. Vooral in belangrijke industriegebieden als Catalonië en Baskenland vestigden zich honderdduizenden ‘migranten’ – zo worden ze in Spanje genoemd, ”migrantes”, ook al komen ze uit het land __ zelf. De meesten waren afkomstig uit Andalusië, Extremadura en Galicië: arme regio’s waar weinig werk was.
Zo vertrok in de jaren zestig ook mijn schoonvader uit zijn Galicische geboortedorp Acevido naar Barcelona, bijna 1000 kilometer van huis. Hij was toen pas vijftien en ging alleen. Toch was hij niet helemaal alleen in de stad, omdat arbeidsmigratie toen net zo werkte als nu: hij werd geholpen door dorpsgenoten die al langer in Barcelona verbleven. Hij kon bij ze inwonen en ze hielpen hem op weg bij het zoeken naar een baan.
Pas in 1976 kregen ook de Spanjaarden die niet tot de bevoorrechten behoorden recht op een betaalde vakantie van drie weken per jaar. Waar gingen ze heen? Honderdduizenden binnenlandse migranten hoefden er niet lang over na te denken: naar hun geboortedorp. Zo kent de werkende klasse in Spanje een traditie van ”veranear” (overzomeren) in het dorp van herkomst van de familie. Naar het buitenland op vakantie, dat is meer iets voor snobs en andere verwaande types.
Kostbaar
Mijn schoonouders gaan nog steeds elke zomer naar Acevido. Ze hebben er een sterke binding mee. Ze zijn niet de enigen. In het hart van de zomer gaat het inwonertal door de komst van oud-inwoners, aanhang en nageslacht met gemak drie- of viermaal over de kop, als ware het een soort Salou of Benidorm. Nu is dat met een vaste bevolking van tien inwoners ook weer niet zo heel moeilijk, maar toch.
Voor werkende ouders uit de stad heeft het dorp nog een belangrijke functie. De schoolvakantie duurt lang, en kinderopvang is kostbaar. Voor velen ligt de oplossing in het dorp. Talloze Spaanse kinderen brengen er de zomervakanties met hun opa en oma door. De voordelen zijn groot: geen verkeer, schone lucht, een veilige omgeving en allerlei beesten als attractie. En een vrijheid waar kinderen in de stad alleen maar van kunnen dromen.