Hierdoor blijft mishandeling lang achter de voordeur
Hoe kan het dat mishandeling soms jarenlang achter de voordeur blijft? Angst, schaamte en loyaliteit vormen hét recept voor voortwoekerende onveiligheid, zeggen experts.
Tot twee keer toe deed het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) onderzoek in het gezin van de hersteld hervormde predikant Henk J. en zijn vrouw Jolanda. Dat er sprake was van geweld in huis, kon het meldpunt toen niet vaststellen. Het echtpaar J. werd vorige week alsnog veroordeeld voor kindermishandeling. De meeste aantijgingen bleken echter al verjaard.
Ander voorbeeld. „Liefdevol en zorgzaam” noemde de kinderbescherming de pleegouders van een mishandeld meisje uit Vlaardingen in december nog. Vijf maanden later belandde het kind van tien zwaargewond in het ziekenhuis. Voor haar leven werd gevreesd. De pleegouders worden verdacht van poging tot doodslag en zware mishandeling.
Hoe kan dit? Waarom kan mishandeling zo lang achter de voordeur blijven, zelfs als er signalen of meldingen zijn? Over specifieke situaties kunnen deskundigen niets zeggen, wel over de vraag waarom het blijkbaar zo lastig is er de vinger achter te krijgen als het misgaat in een gezin. En hoe proberen hulpverleners eigenlijk de waarheid te achterhalen? Wat als een kind z’n mond houdt uit loyaliteit aan ouders of uit angst voor een pak slaag?
Alarmbel
„Een kind dat niet wil praten, kun je niet dwingen”, zegt Kimberley van den Berg. Ze heeft jarenlange ervaring bij Veilig Thuis en diens voorganger AMK en kent allerlei tools om een kind spelenderwijs aan het praten te krijgen. Samen met het kind tekent ze bijvoorbeeld drie huizen: het huis van de leuke dingen, van de niet-leuke dingen en het huis van je dromen. „Een kind geeft dan een eigen invulling aan hoe die huizen eruit zien. Dat geeft aanknopingspunten voor een gesprek.”
Van den Berg benadrukt hoe belangrijk het is open vragen te stellen. „Ik zou nooit vragen: Zie je dat papa mama weleens slaat? Dan leg je een kind woorden in de mond. Door de openheid die je biedt, moet een kind zich veilig voelen om dingen te delen. Als het dan vertelt over speciale drankjes die mama drinkt, vraag ik bijvoorbeeld of die drankjes wat met haar doen, of het kind dan iets anders ziet aan mama.”
Van tevoren weten kinderen wat de bedoeling is van een gesprek met Veilig Thuis, zegt Van den Berg. „Aan het begin stel ik me voor: „Ik ben Kimberley en ik werk bij Veilig Thuis. Weet je wat dat is? Wij proberen mensen te helpen zodat ze het thuis fijn hebben.” En dan leg ik uit dat we gaan praten over bijvoorbeeld de ruzie thuis, toen de politie kwam.” Het gesprek vindt altijd apart van de ouders plaats op een veilige plek – op kantoor bij Veilig Thuis of op school.
Soms geeft een kind zelf aan: „Mama heeft gezegd dat ik niet met jou mag praten en dat ik moet zeggen dat alles goed gaat.” Bij Van den Berg gaat er dan al een alarmbel rinkelen, maar ze waakt ervoor verwijten te maken richting de ouders. Wel vraagt ze in zo’n geval het kind hoe die het dan vindt om met haar te praten. Ook legt ze later aan de ouders voor dat een kind het gesprek spannend vond en het leek dat zij het kind van tevoren geïnstrueerd hadden.
Loyaliteit
Loyaliteit van kinderen aan ouders is volgens Van den Berg een gegeven. Hulpverleners moeten die loyaliteit ook niet schaden, vindt ze. „Keur het gedrag af, nooit de ouders.” Ook Marike van Gemert, auteur van het ”Praktijkboek praten met kinderen over kindermishandeling” en trainer bij de Academie voor Praten met Kinderen , zegt dat slechts in een enkel geval loyaliteit aan ouders ontbreekt. „Bijvoorbeeld bij zeer ernstig geweld, als kinderen alleen nog maar bang zijn.”
Doorgaans versterkt een onveilige situatie de loyaliteit nog eens op een ongezonde manier, legt Van Gemert uit. „Kinderen die mishandeld worden, ontwikkelen een negatief mens- en zelfbeeld. Op den duur denken ze: ik mag wel van geluk spreken dat mijn ouders nog voor mij willen zorgen. Zo kan hun loyaliteit zelfs sterker zijn dan die van kinderen die in een gezonde sfeer opgroeien.”
Loyaliteit mag er echter wel zijn, en is ook gezond, stelt ze. „Toch kan een situatie soms niet zo blijven. Dat moet je dus uitleggen aan kinderen zónder hun ouders te diskwalificeren.” Veroordeel ouders niet, maar leg uit dat de situatie niet gezond is, geeft ze hulpverleners altijd mee. Dat kan door de maatschappelijke norm te benoemen. „Zo van: Superlief dat jij zo voor mama zorgt, maar als je acht bent is het ook belangrijk dat je tijd hebt om buiten te spelen en belangrijk dat mama jou helpt met huiswerk. Zo probeer je het kind te laten begrijpen waarom er hulp moet komen.”
Kinderen kunnen een onveilige situatie thuis ook normaal vinden omdat ze nu eenmaal zo opgegroeid zijn. „Bedenk: er is bijna nooit alleen maar ellende. Ouders zijn op momenten ook lief en betrokken”, zegt Van Gemert. Dat maakt de situatie voor een kind verwarrend. Volgens haar verschilt het per kind, soms zelfs binnen één gezin, wanneer het ontdekt dat een thuissituatie niet normaal is.
„Ouders zijn op momenten ook lief en betrokken; dat maakt de situatie voor een kind verwarrend” - Marike van Gemert, trainer
Ruzies
Angst voor de gevolgen van praten vormt voor kinderen een hoge drempel. Door hun houding en gesprekstechnieken kunnen professionals daarmee omgaan, legt Van Gemert uit. Een kind dat niet het achterste van zijn tong laat zien, heeft vaak eerst een gevoel van veiligheid nodig in het contact met de hulpverlener. „Het is van belang om contact te maken van mens tot mens, het kind het gevoel te geven dat je er echt voor hem bent en wilt zijn, dat het kind de baas is over zijn verhaal en altijd bij je terechtkan.”
Hulpverleners kunnen angst van een kind wegnemen door hem voor ogen te houden dat de situatie anders kan worden: „Ik zie dat je verdrietig bent, ik hoor dat je niet kunt slapen, dat je bang bent als er ruzies zijn. Ik wil graag voor jou dat dat stopt. Dat mama de juiste hulp krijgt, zodat jij gewoon naar school kunt.”
Onderbuik
Ouders zelf ontkennen doorgaans niet dat het misgaat, is de ervaring van Van den Berg. „Eigenlijk wil niemand geweld. Wel hebben mensen de neiging gebeurtenissen kleiner te maken. Bijvoorbeeld uit schaamte én uit angst: wat gaat er nu gebeuren?” Ze kan hen dan geruststellen: een gedwongen uithuisplaatsing komt zelden voor. Veilig Thuis doet bij 1 procent van alle meldingen kindermishandeling een verzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming om onderzoek te doen. Slechts een klein deel daarvan leidt, via de rechter, tot een gedwongen uithuisplaatsing. In zo’n geval is er geen vertrouwen dat de ouders zonder vrijwillige hulp de risico’s voor het kind kunnen wegnemen.
„Ouders hebben de neiging gebeurtenissen kleiner te maken, uit schaamte én uit angst” - Kimberley van den Berg, Veilig Thuis
Dat geweld desondanks soms achter de voordeur blijft, komt volgens haar doordat te laat om hulp wordt gevraagd. „Dan lees je vaak in de media dat mensen achteraf zeggen: Mijn onderbuik zei wel dat het niet goed zat. Of: Ik heb weleens ruzies gehoord. Punt is: als de boel eenmaal geëscaleerd is, hebben mensen zich vaak gesloten als een oester.” Wie zich zorgen maakt, kan een onderbuikgevoel altijd anoniem bespreken met de advieslijn van Veilig Thuis .
Naast directbetrokkenen spreekt Veilig Thuis ook met informanten en mensen uit het netwerk. De huisarts, school, politie, hulpverleners, de buurman, opa en oma. De omgeving pikt signalen niet altijd op, merkt Van den Berg. „Vaak denken mensen dat mishandelde kinderen huilend in een hoekje zitten. Soms gaat het echter om kinderen die het extreem goed doen in de klas. Ofwel omdat ze op school vrij van spanning zijn, ofwel uit angst voor de gevolgen van lage cijfers.”
Overstuur
Van Gemert traint professionals in praten met kinderen over onveiligheid thuis. Zij signaleert ook drempels bij hulpverleners zelf. „Zij willen een kind bijvoorbeeld niet verder beschadigen of het niet klemzetten in een loyaliteitsconflict. Soms zijn ze bang de situatie te verergeren, ouders tegen zich in het harnas te jagen of kinderen overstuur te maken.”
Belangrijk is dat hulpverleners deze hobbels bij zichzelf herkennen en ze met een collega bespreken, adviseert Van Gemert. „Als er echt moet worden ingegrepen, ontstaat er eerst vaak meer onrust. Soms wordt de situatie voor het kind dan juist heftiger”, weet ze. Het alternatief is echter dat alles zo blijft. „Een hulpverlener kiest uiteindelijk voor de lange termijn. De vraag is: kun je je keuze om wel of niet aan de bel te trekken over tien jaar uitleggen aan het kind?”
Ouders kunnen in eerste instantie schrikken als onveiligheid in huis ter sprake komt. In tweede instantie zijn volgens Van Gemert veel ouders juist opgelucht dat ze er niet meer alleen voor staan. „Als het maar lukt om naast hen te gaan staan en niet tegenover hen. Dan voelen mensen zich gezien en zijn ze bereid hulp te aanvaarden. Realiseer je dat het heel vaak gaat om mensen met pech en stress, trauma of armoede. Deze ouders zijn bijna nooit bullebakken, maar mensen die de juiste hulp verdienen.”
„Soms zijn hulpverleners bang de situatie te verergeren, ouders tegen zich in het harnas te jagen of een kind overstuur te maken” - Marike van Gemert, trainer
Toch mis
Het is niet zo dat Veilig Thuis pas hulp kan inzetten als een kind bevestigt dat er thuis sprake is van geweld. „Stel: een kind beweert dat het thuis prima gaat. Maar de vader is al drie keer bij de huisarts geweest met gebroken ribben en volgens de politie schreeuwt de moeder steeds. Dan zeg ik na een gesprek tegen zo’n kind: Fijn dat je het goed hebt, maar we gaan wel hulp regelen, want iedereen moet het fijn hebben thuis.”
Tegelijk geldt: als een kind een uitspraak doet over onveiligheid thuis, nemen hulpverleners die altijd serieus en komen ze gelijk in actie. „Zelfs als er toch geen sprake is van mishandeling, blijft de vraag: wat maakt dat een kind zoiets zegt? Waarom zit het in de knel?”
Van den Berg heeft zelf weleens meegemaakt dat het achteraf toch mis bleek te zijn in een gezin, terwijl ze dat eerder niet kon vaststellen. „Er zijn altijd situaties waarbij je met een onderbuikgevoel achterblijft, terwijl geen enkele onderzoekslijn je vermoeden bevestigt. Dan kunnen we niets. Behalve blijven monitoren, zo vaak als je nodig acht.”
Verhalen in de media over bijvoorbeeld het gezin J. of het meisje uit Vlaardingen, maken de hulpverleenster verdrietig. „Was het maar exacte wetenschap”, verzucht ze, „dan hadden we een formule met een sluitend antwoord. Als ik zoiets lees, vraag ik me af: hadden we iets anders kunnen doen? Is het de loyaliteit, hebben we signalen gemist of zag niemand het?”
Dit is het eerste deel van een tweeluik naar aanleiding van de rechtszaak tegen het predikantsechtpaar J. Deel twee: het tucht- en klachtrecht in de Hersteld Hervormde Kerk.