De verwachte superwinst voor rechts bleef met de Europese verkiezingen uit, bleek maandag uit de eerste resultaten. Vier opvallende uitkomsten.
1. Centrumpartijen behouden de macht in Europees Parlement
Terwijl de laatste stemmen nog worden geteld, is inmiddels duidelijk dat de centrumpartijen in het Europees Parlement de macht behouden. De christendemocratische EVP-fractie zou volgens de laatste cijfers met 15 zetels kunnen groeien naar 191 zetels, op de voet gevolgd door de sociaaldemocratische S&D-fractie die met 4 zetels zakken naar 135 zetels. Het liberale Renew gaat flink inleveren en komt op 83 zetels uit, tegenover 102 zetels nu nog. Ook de Groenen verliezen fors. Ze lijken op 53 zetels uit te komen, terwijl ze nu 71 zetels hebben.
De rechtsconservatieve ECR komt volgens de laatste prognose uit op 71 zetels, terwijl ze er nu 69 hebben. Ook de uiterst rechtse ID-fractie groeit iets: van 49 naar 57 zetels. De verwachte monsterzege voor rechts in het Europees Parlement lijkt daarmee uitgebleven
Nu de verkiezingen voorbij zijn, moeten de fracties opnieuw worden samengesteld. Voor de precieze omvang is bepalend welke partijen in welke fractie terechtkomen.
De rechtse fracties ECR en ID zijn van plan één Eurosceptisch blok te gaan vormen – dat daarmee de derde Eurofractie in grootte zou worden. Het zwaartepunt van de Europese politiek zou daarmee toch naar rechts kunnen verschuiven, bijvoorbeeld op het gebied van migratie- en klimaatbeleid.
2. Regeringspartijen worden afgestraft
In een aantal lidstaten haalden regeringspartijen slechte resultaten. In Frankrijk scoorde de partij van Emmanuel Macron zo slecht, dat de president onverwachts besloot nieuwe parlementsverkiezingen uit te schrijven en het Franse parlement te ontbinden. „Ik kan niet doen alsof er niets gebeurd is”, reageerde Macron zondag op de uitslag van de Europese verkiezingen. De eerste verkiezingsronde staat op 30 juni gepland.
Het radicaalrechtse Rassemblement National (RN) van Marine Le Pen kan op 31,5 procent van de stemmen rekenen. Dat is twee keer zoveel als de partij van president Emmanuel Macron, die blijft steken op 14,5 procent. Voor RN is het de beste verkiezingsuitslag ooit.
Ook de Duitse kiezer rekent hard af met de partijen in de zogenoemde stoplichtcoalitie. De sociaaldemocratische SPD van bondskanselier Olaf Scholz heeft 14,1 procent van de stemmen behaald, het slechtste verkiezingsresultaat voor de partij in meer dan een eeuw. Bij de vorige Europese verkiezingen in 2019 haalde de partij nog 15,8 procent. De groene coalitiepartners dalen echter het hardst: van 20,5 naar 12 procent. De liberale FDP staat op 5,3 procent.
De christendemocratische CDU/CSU is met 30,3 procent de grootste partij van het land geworden, gevolgd door het uiterst rechtse AfD met 15,6 procent – die partij haalt bijna 5 procent meer dan vijf jaar terug.
Ook in Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Slowakije en Estland hebben oppositiepartijen de verkiezingen gewonnen. In België staan drie partijen –de rechtse partijen Vlaams Belang en Nieuw-Vlaamse Alliantie, en de liberale Mouvement Réformateur in Wallonië– allemaal net onder de 14 procent.
In Spanje heeft oppositiepartij Partido Popular (PP) met 34,2 procent weliswaar gewonnen van regeringspartij PSOE, die 30,2 procent van de stemmen kreeg. Maar de PP werd bij de laatstgehouden nationale verkiezingen in juli vorig jaar ook al de grootste partij.
3. Soms worden regeringspartijen juist beloond
Niet overal in Europa worden regeringspartijen afgestraft. In Italië gaat de rechtsnationalistische partij Fratelli d’Italia (Broeders van Italië) van premier Giorgia Meloni ruim aan kop met 28,3 procent van de stemmen, terwijl de partij in 2019 nog slecht 6,4 procent van de stemmen kreeg.
Ook de Polen belonen premier Donald Tusk met een overwinning. Met 37,4 procent van de stemmen blijft Tusks Burgerplatform (KO) de conservatieve oppositiepartij Recht en Rechtvaardigheid (PiS) nipt voor, die op ongeveer 35,7 procent van de stemmen kan rekenen en daarmee bijna 10 procentpunten verliest. Het betekent het einde van een reeks verkiezingen waarbij PiS de grootste werd.
Ook in Roemenië, Griekenland, Tsjechië, Kroatië, Letland en Litouwen hebben de regeringspartijen gewonnen.
4. Rechts verliest in traditioneel sterke bolwerken
In landen waar rechts sterk stond, brokkelt de steun af. Zo staan uiterst rechtse partijen in Scandinavië nu op verlies, terwijl links juist op winst staat. In Finland heeft de socialistische Linkse Alliantie verrassend gewonnen en kan op 17,3 procent van de stemmen rekenen, een stijging van 10,4 procent ten opzichte van 2019. De liberaalconservatieve Nationale Coalitiepartij van premier Petteri Orpo blijft met 24,8 procent van de stemmen nog wel de grootste. De uiterst rechtse Finnenpartij krijgt slechts 7,6 procent, een verlies van 6,2 procentpunten.
In Denemarken is de Socialistische Volkspartij nipt de grootste geworden met 17,4 procent van de stemmen, een stijging van 4,2 procent vergeleken met 2019. De rechtspopulistische Deense Volkspartij verliest meer dan 4 procentpunten en krijgt 6,4 procent.
In Zweden hebben de sociaaldemocraten zich met een kleine plus verzekerd van 24,9 procent van de stemmen. De rechts-populistische Zweedse Democraten, die de centrumrechtse regering van Ulf Kristersson steunen, verliezen 2 procentpunten en worden met 13,2 procent van de stemmen de vierde partij.
In Hongarije kan de partij van premier Viktor Orbán op 44 procent van de stemmen rekenen, het slechtste resultaat voor Fidesz in bijna twintig jaar. In 2019 behaalde de partij nog 52,5 procent van de stemmen. Oppositiepartij Tisza van Péter Magyar eindigde op de tweede plaats met 30 procent van de stemmen.