Waarom melk duurzamer is dan haverdrank
Wie duurzaamheid belangrijk vindt, kan beter een glas halfvolle melk drinken dan een plantaardig alternatief zoals haver- of sojadrank. Dat blijkt uit onderzoek van voedingstechnoloog dr. Peter de Jong.
De Jong is lector duurzame voedsel- en zuivelverwerking bij Hogeschool Van Hall Larenstein (HVHL) in Leeuwarden. Daarnaast werkt hij bij het onderzoeksinstituut voor voedingsproducten NIZO in Ede.
De wetenschapper heeft een methode ontwikkeld om een zuivere vergelijking te kunnen maken tussen voedingsmiddelen als het gaat om duurzaamheid. Het komt erop neer dat hij niet simpel kijkt naar de ecologische voetafdruk per kilo product, maar ook meeweegt wat de voedingswaarde ervan is.
Samen met collega’s uit Leeuwarden heeft De Jong halfvolle melk vergeleken met plantaardige dranken op basis van haver, soja, rijst, kokosnoot en amandel. Het blijkt dat een consument via melk op de duurzaamste manier aan zijn dagelijkse nutriënten komt. De onderzoekers publiceerden hun bevindingen onlangs in het internationale wetenschappelijke tijdschrift Sustainability.
Heeft de uitkomst van uw onderzoek u verrast?
„Ik wist al langer dat als je er zo naar kijkt als wij nu doen, je een genuanceerder beeld van duurzaamheid krijgt. Neem nou havermelk. Mensen denken dat ze goed bezig zijn als ze dat drinken, want het is plantaardig, gezond en beter voor het milieu. Maar dat laatste klopt niet als je bekijkt hoeveel nutriënten erin zitten. Je moet er veel meer van drinken dan van gewone melk om evenveel voeding binnen te krijgen.
Fabrikanten voegen daarom mineralen en vitaminen aan zulke producten toe. Maar die neemt je lichaam minder gemakkelijk op dan uit melk. Vergelijk het met een sinaasappel eten. We voelen allemaal wel aan dat dit gezonder is dan het slikken van vitamine C-pilletjes.”
Wat is er zo bijzonder aan melk?
„Melk is allereerst voor de kalfjes, maar het is ook voor mensen een uniek voedingsmiddel. Het is het enige product waar je een jaar lang op zou kunnen leven. Omdat het zo volledig is. Niet voor niets leven mensen en koeien al heel lang samen. Kanaän heet in de Bijbel het land van melk en honing. Kennelijk is melk iets positiefs voor mensen.”
Plantaardig is in. Roeit u met deze aanpak niet tegen de stroom in?
„Dat lijkt misschien zo, maar ik geef ook leiding aan het programma Fascinating. Dat is bedoeld om een slinger te geven aan de eiwittransitie in Nederland. Vier grote landbouwcoöperaties –Agrifirm, Avebe, Cosun en FrieslandCampina– en de provincie Groningen zetten daar de schouders onder.
We kijken hoe we plantaardige producten zo kunnen verbeteren, dat voedingsstoffen beter door het menselijk lichaam worden opgenomen. Melkeiwit bijvoorbeeld nemen we gemakkelijk op, maar plantaardig eiwit gaat een stuk lastiger. Hybride voedingsmiddelen, met zowel nutriënten van plantaardige als van dierlijke oorsprong, kunnen dat ondervangen. Volgens mij is dat de manier om vaart te krijgen in de transitie.”
Die vaart is eruit?
„Het marktaandeel van zuivel- en vleesvervangers stagneert rond de 4 à 5 procent. Consumenten die hiervoor kiezen doen dat bewust en passen hun dieet aan. Dat havermelk minder nutriënten bevat dan melk compenseren ze bijvoorbeeld door meer noten te eten. Zij zijn ook bereid wat meer voor hun voedsel te betalen. Maar de meeste mensen gaan dat niet doen. Die willen gewoon een goed en gezond product dat niet te veel kost. Daarom moeten we werken aan producten die én smakelijk zijn, én bijdragen aan de gezondheid én betaalbaar zijn.
Mijn drijfveer is dat als de wereldbevolking groeit ze ook gevoed moet worden. Ik denk dat de aarde de capaciteit daarvoor heeft. Onze eerste opdracht is om de verspilling van voedsel omlaag te brengen. Verder moeten we beter omgaan met de beschikbare grond. Grond die geschikt is voor de teelt van voedingsgewassen, moeten we daarvoor benutten. Waar dat niet kan, moeten we er koeien op laten lopen. Voor milieuproblemen moeten we een oplossing zoeken.”
Zoals de broeikasgassen die koeien produceren?
„Op dat gebied zijn er volop ontwikkelingen, juist in Nederland. Chemiebedrijf DSM heeft bijvoorbeeld al een product ontwikkeld dat wordt toegevoegd aan het voer van koeien en de uitstoot van methaan met meer dan 20 procent verlaagt. Ook loopt er onderzoek, waar Hogeschool Van Hall bij betrokken is, om koeien een bepaald kruid te voeren dat de methaanuitstoot ook fors vermindert. Ik zie nog veel mogelijkheden om de duurzaamheid van melk verder te vergroten.”
Hoe kan ik als consument in de winkel de ‘echte’ duurzaamheid van producten ontdekken?
„Duidelijk is dat een criterium als de carbon footprint (CO2-voetafdruk) dit te sterk versimpelt. Een liter cola heeft een lagere footprint dan een liter halfvolle melk, maar de voedingswaarde stelt haast niets voor. Je moet dus kijken naar de nutriënten die erin zitten.
Maar een nieuw label zie ik niet zitten. Er zijn al zoveel labels. Je kunt je ook afvragen hoe het komt dat iedereen denkt dat plantaardige producten per definitie duurzaam en gezond zijn, en dierlijke niet. Volgens mij wordt de discussie over voeding geframed uit aversie tegen vlees. Het verhaal is kennelijk belangrijker dan de feiten. Te veel vlees eten is ongezond, dat staat vast. Maar met vlees op zichzelf is niets mis, het is gezonder dan vleesvervangers.”
U onderzocht melk en plantaardige alternatieven in Nederland, waar we een deel van die producten van ver importeren. Hoe zou de uitkomst zijn in bijvoorbeeld India, dat zelf veel zuivel en rijst produceert?
„Transport heeft maar een relatief klein aandeel in de ecologische footprint. Bij dierlijke producten zoals melk komt 70 procent voor rekening van de boerderij. Daar staat India op grote achterstand bij Nederland. Uitstoot van broeikasgassen in de melkveehouderij per kilogram melk is in India ruim twee keer zo hoog als in Nederland. Nederland staat wereldwijd aan de top als het gaat om duurzame productie van melk. Het zou heel dom zijn om hier de melkveehouderij de nek om te draaien.”
Hoe onafhankelijk is uw onderzoek? Betaalt bijvoorbeeld de zuivelindustrie er –al dan niet indirect– aan mee?
„De NZO, de brancheorganisatie van de zuivelindustrie, heeft een deel van het geld voor mijn onderzoek beschikbaar gesteld. Dat is heel normaal: publiek-private samenwerking is in de wetenschap tegenwoordig aan de orde van de dag. De NZO heeft zich op geen enkele manier met de inhoud bemoeid. In die zin is mijn onderzoek onafhankelijk. Ik zou niet anders accepteren, want dat zou mijn integriteit als wetenschapper aantasten.”