Teunis Brand: grasmaaien met de zeis als oefening in het goede leven
Christelijke denkers moeten zich richten op hoofd, hart én handen, vindt Teunis Brand. „We zijn geschapen als lichamelijke wezens, zo zijn we bedoeld.” Een gesprek met de 34-jarige filosoof gaat al snel over het goede leven, over chaos en over geloof. En over grasmaaien met een zeis.
De goedgevulde IJssel stroomt traag door het buitengebied van Oene, een dorpje tussen Zwolle en Apeldoorn. Boven de uiterwaarden kwinkeleren tal van vogels er lustig op los. Onder hen rijdt een trekker die in de groene weide een voorraad mest injecteert. Verder zijn er deze zonnige voorjaarsmorgen geen lawaaimakers in de agrarische streek.
Binnen zichtafstand van de IJssel ligt de boerderij waarin Teunis Brand en zijn vrouw Nienke wonen. Brand is sinds 2022 directeur van de Stichting voor Christelijke Filosofie en van het Lindeboom Instituut, dat medisch-ethische vraagstukken vanuit christelijk perspectief doordenkt. Met zijn vrouw streek hij in 2017 vanuit het rumoerige Rotterdam-Zuid neer in de boerderij die hij met zijn zwager en schoonzus deelt. In de jaren daarna renoveerde de toenmalige promovendus de binnenkant van de woning bijna helemaal zelf.
Had u ervaring met klussen?
„Totaal niet. Ik heb het mezelf allemaal aangeleerd. Door gewoon aan de slag te gaan, op YouTube uitlegvideo’s te kijken en mijn handige schoonvader om hulp te vragen. We hebben de boerderij samen met Nienkes broer en schoonzus gekocht. Mijn zwager heeft in zijn deel van het huis ook heel veel zelf gedaan, dus we waren tegelijk bezig en hielpen elkaar regelmatig.”
Tijdens een rondleiding door de woning vertelt Brand voortdurend over de herkomst en totstandkoming van objecten. Van twee stalraampjes in een muur in de kamer, bijvoorbeeld. „Dat zijn de oorspronkelijke raampjes die er nog in zaten toen we de boerderij kochten.” En van een salontafeltje. „Dat is een stuk boom uit de straat waar wij in Rotterdam woonden. Die waren ze op een dag aan het kappen. Mijn vrouw vroeg of we er een stuk van mochten hebben. Dat mocht. Ik heb het zelf bewerkt en er pootjes onder gezet.”
Een vriend van u vertelde: „Zoals zijn huis is, zo is Teunis: hij doet zijn werk goed en grondig, en hij maakt af waar hij aan begint.” Klopt dat?
„Er zit wel iets vasthoudends in mij, denk ik. Als ik iets wil doen, dan wil ik het ook goed kunnen doen. Dus dan verdiep ik me er eerst in, en dan ga ik aan de slag. En daarna is het gewoon taai doorgaan.
Zo ging het ook bij mijn promotieonderzoek aan de universiteit in Wageningen. Dat ging over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven in de voedingsindustrie. Eigenlijk kon ik m’n ei er niet zo in kwijt, maar omdat ik er eenmaal aan begonnen was, wilde ik het toch graag binnen vier jaar afmaken.”
Heeft u die mentaliteit vanuit uw geboorteplaats Krimpen aan den IJssel meegenomen?
„Mijn ouders zijn in ieder geval wel heel stabiele en nuchtere mensen. Vooral mijn vader is een gelijkmatige man. Hij gaat rustig zijn gang, laat zich niet snel van de wijs brengen. Dus ik heb het niet van een vreemde, nee.”
Komt de interesse voor filosofie ook uit het oud gereformeerde ouderlijk huis?
„Nee, al kom ik wel uit een leesgezin. Er stonden veel boeken in de kast. Voor de literatuurlijst op de middelbare school hoefde ik niet naar de bibliotheek; ik vroeg gewoon aan mijn vader wat hij had staan en welke titels hij me aanraadde.
Lezen is wel heel vormend, maar het nadenken over filosofische vragen, dat is uit mijzelf gekomen, denk ik.”
Wanneer kwam dat voor het eerst naar boven? Op het Wartburg College, waar u naar school ging?
„Daar heb ik in ieder geval geen lessen filosofie gehad. Jammer genoeg had ik het vak niet gekozen. Toch was mijn eerste kennismaking met filosofie wel op de middelbare school. In vwo 6 maakte ik deel uit van een groepje leerlingen dat onder leiding van een geschiedenisdocent ”De antichrist” van Nietzsche las. Ik snapte er vrij weinig van, maar het boek was vooral een aanknopingspunt om het met elkaar te hebben over de vragen waar je als 18-jarige mee zit. Over wat je in je opvoeding en in de kerk hebt meegekregen bijvoorbeeld.
De interesse voor filosofie kwam pas echt tot bloei op de studentenvereniging.”
Dat was in Rotterdam, bij het CSFR-dispuut Ichthus. Want u studeerde aan de Erasmus Universiteit, economie. Waarom die studie?
„Daar had ik niet heel grondig over nagedacht. Wiskunde en economie waren mijn betere vakken op school, en mijn vader had iets met economie gedaan. Ik dacht: nou, wel leuk. Maar ik was er niet heel intrinsiek voor gemotiveerd. Tijdens mijn bachelor heb ik me daarom vooral gestort op de studentenvereniging en alles wat daarmee te maken had.”
Daar sloeg u dus aan het filosoferen?
„Wat ik bij de studentenvereniging tegenkwam, was in ieder geval heel inspirerend. Er was toen een lichting die zich heel sterk bezighield met theologie en filosofie. En ik deed mee. Ik dacht: oké, ik ga nu studeren, dus ga ik me ook openstellen voor allerlei vragen, ik ga me erin verdiepen en tot diep in de nacht met mensen gesprekken voeren over politieke, theologische en filosofische vraagstukken. Daar laafde ik me echt aan.”
Waaraan precies?
„De ervaring dat je de vragen die je hebt serieus kunt nemen, omdat dat niet betekent dat je het geloof niet meer serieus kunt nemen – integendeel. Er waren ouderejaarsstudenten en sprekers die dat echt belichaamden. Dat vond ik inspirerend omdat ik van huis uit het gevoel had dat denken haast gevaarlijk was. In bepaalde delen van de gereformeerde gezindte is er toch een beetje een anti-intellectualistisch klimaat, waarin geloven en denken tegenover elkaar worden gesteld. Op de studentenvereniging ontdekte ik dat je geloven en denken juist heel constructief met elkaar kunt verbinden. Dat heeft mij geïnspireerd om zelf ook dat pad te bewandelen. Bij de Stichting voor Christelijke Filosofie is dat natuurlijk ook de rode draad.”
Maar u dacht aanvankelijk dus dat het gevaarlijk was om zelf na te denken?
„Nou, het was wel spannend. En nog steeds. Ik zie mezelf ook altijd nog als iemand die in ontwikkeling is. Je staat niet stil. Dat blijft spannend. Je kunt jezelf afvragen: Waar eindig ik dan? Wat is de kern die voor mij onopgeefbaar is? Waar houd je je uiteindelijk aan vast? In mijn studententijd heb ik ook echt wel momenten gehad dat ik dacht: houd ik het geloof vast?”
En wat bedoelt u dan precies met „het geloof”? Is dat iets wat je kunt verliezen of vast kunt houden?
„Voor mij werd het geloof in mijn studententijd ook echt iets van het hart, iets wat je je persoonlijk toe-eigent, dat je een levende relatie met God krijgt.
Ik heb me natuurlijk ook beziggehouden met de vraag over de toe-eigening van het heil. Maar uiteindelijk is de kern van het geloof: vertrouwen, overgave, je toevertrouwen aan God en Christus. En ook: aangesproken zijn. Ik heb me altijd aangesproken gevoeld en geweten door het Evangelie, op een heel diep niveau. Voor mij is Johannes 6:68 een belangrijke tekst geweest. Daar zegt Petrus tot Jezus: „Tot Wie zullen wij anders heengaan? U hebt de woorden van het eeuwige leven.” In die woorden herken ik mezelf.”
In het hoofdstuk ervoor, Johannes 5, staat dat wie Gods Woord echt hoort, uit de dood overgegaan is in het leven. Kunt u iets zeggen over wat u daarvan hebt ervaren?
„Ik heb wel dingen ervaren, maar ik vind de focus daarop niet zo belangrijk. Geloof gaat niet om de vraag: hoe heb jij dat ervaren? Daar zit een neiging tot subjectivisme in waar ik kritisch op ben.”
Hoe bedoelt u dat?
„Dat de focus ligt op hoe die toe-eigening bij jou is verlopen. Dan ga je heel erg naar jezelf zitten kijken. Terwijl de kern van geloven voor mij is: niet naar jezelf kijken, maar naar God. Het anker buiten jezelf werpen.”
Maar, als je dat voor het eerst mag doen, is dat toch de grootste gebeurtenis uit je leven? Daar heb je toch wel een ervaring bij?
„Een van de teksten die ik bij de CSFR in het eerste jaar moest lezen, was het essay ”Ultragereformeerd en vrijzinnig” van dr. A.A. van Ruler. Daarin vergelijkt deze hervormde theoloog de ketterijen van de ultragereformeerden met de dwalingen van de vrijzinnigen. Hij staat onder andere stil bij deze gedachte van ultragereformeerden: „Wat hebben wij aan een historische Christus; Hij moet in het hart geboren worden.” Van Ruler zegt dat dat een onderwaardering is van het objectieve karakter van het heil – dat daar en toen, 2000 jaar geleden, er een Persoon rondliep Die aan het kruis gespijkerd is, en weer is opgestaan. Dat inzicht is voor mij heel belangrijk; dat het niet draait om mijn gevoelens of mijn ervaringen, maar om wat Hij gedaan heeft.
Hoe dat werkt in het hart van mensen, dat is een mysterie. En ik merk dat ik het heel bevrijdend vind dat ik me daar niet zo veel mee bezig hoef te houden.”
U rondde in Rotterdam de master economie af, deed aan de Vrije Universiteit in Amsterdam de master filosofie en promoveerde in Wageningen. Daarna hebt u de academische wereld vaarwel gezegd. Waarom?
„Omdat ik op z’n minst twijfels heb bij het huidige academische model. Het is heel competitief; er is een sterke concurrentiedrang tussen wetenschappers. De focus ligt op het binnenhalen van fondsen en het publiceren van papers. Terwijl je je kunt afvragen: wat is nou precies de impact van die prachtige artikelen die je de wereld in stuurt? De publicaties van allerlei academici zijn vaak heel abstract en hebben een beperkte link met de praktijk.
Ik werd dus niet heel warm van die academische wereld. Mijn passie ligt bij de christelijke vorming van mensen. Omdat ik daar zelf in mijn studententijd zo veel aan gehad heb.”
Hoe kunt u als directeur van de Stichting voor Christelijke Filosofie bijdragen aan die christelijke vorming?
„Mijn werk is vooral faciliterend; ik zorg als directeur dat anderen inhoudelijk kunnen nadenken over filosofische en ethische vragen. De stichting heeft bijzonder hoogleraren in dienst, die een leerstoel aan een universiteit bekleden. We hebben momenteel leerstoelen in Rotterdam, Eindhoven, Delft, Wageningen, Utrecht en Enschede. Verder organiseren we bijvoorbeeld samen met de Christelijke Hogeschool Ede een serie avondcolleges. We hebben een filosofisch magazine, Sophie. En we geven boeken uit.”
Heeft u bij uw aanstelling in 2022 een speciale opdracht gekregen?
„Die is me niet meegegeven, maar ik zie het wel als mijn taak om nieuwe vormen te zoeken waarmee we een jongere doelgroep kunnen bereiken. Daarom zijn we bijvoorbeeld bezig met het ontwikkelen van een podcast over christelijke denkers.”
Welke christelijke denker is uw voorbeeld?
„Omdat ik me als student economie veel bezighield met de vraag wat het geloof betekent voor hoe je tegen economie aankijkt, is vooral Bob Goudzwaard een voorbeeld voor me. Als econoom én christen dacht hij heel grondig na over economische vraagstukken. Als een van de eersten was hij heel kritisch op het vooruitgangsdenken in relatie tot economische groei.”
Volgens de eerdergenoemde vriend houdt u zich ook veel bezig met de vraag: Wat is een goed leven?
„Privé denk ik daar veel over na, inderdaad. Voor mij heeft het goede leven in ieder geval te maken met de verbinding tussen werken met je hoofd en met je handen. Onder anderen de Amerikaanse techniekfilosoof Albert Borgmann heeft daar waardevolle dingen over geschreven. Hij benadrukt het belang van wat hij ”focal practices” noemt, je zou dat kunnen vertalen met ”aandachtsvolle bezigheden”. Hij stelt dat tegenover het apparaatparadigma.”
Nu wordt het filosofisch. Leg uit.
„Neem het onderscheid tussen een centrale verwarming en een haard. De cv is een apparaat met één functie: warmte leveren. Je zet de thermostaat met een knopje omhoog, en het wordt warm. Meer is het niet. En zo is veel moderne technologie: makkelijk, goedkoop, efficiënt, zonder krachtsinspanning te gebruiken. Dat is het apparaatparadigma.
Borgmann zegt niet dat dit verkeerd is. Maar ”focal practices”, de handelingen die je met al je zintuigen betrekken bij een ding en zijn omgeving, geven wel veel meer waarde aan je leven. Wie op een traditionele manier een haard stookt, moet eerst naar buiten om hout te hakken. Dat is fysiek zwaar werk waar je je volle aandacht bij moet hebben. Daarna moet je vuur maken – ook een technisch werkje. Als de haard brandt, ga je er gezellig met elkaar omheen zitten. Dus zo’n haard betrekt je met al je zintuigen op de schepping, op je omgeving, op materialen en handelingen, en hij nodigt uit om gezelschap met anderen te hebben. Hij geeft net als de cv warmte, maar ook nog zo veel meer.”
Moderne technologie is dus een groot kwaad.
„Zeker niet. Het is in veel opzichten een grote zegen, maar wel één met keerzijden. Ze koppelt ons vaak los van de fysieke werkelijkheid en van mensen. Iedereen die in de trein op z’n smartphone zit, is lijfelijk wel in de trein, maar is sociaal gezien losgekoppeld van zijn directe omgeving en van de mensen om zich heen.
Zo is het ook met bijvoorbeeld grasmaaien. Toen we dit huis hadden gekocht, ontdekte ik in de schuur een oude zeis. Het leek me leuk om daarmee te kunnen werken. Dus ik heb eerst opgezocht hoe je zo’n ding slijpt. En daarna hoe je ermee kunt maaien. Bij het huis zit flink wat grond, grotendeels gras, dus er is hier genoeg oefenterrein. En oefenen is nodig, want het is niet eenvoudig. Maar je bent er wel met je hele lijf en al je zintuigen bij betrokken, waardoor het veel voldoening geeft. Het draagt bij aan het goede leven.”
Waarom spreekt dit u zo aan?
„Deze theorie is volgens mij bij uitstek een christelijk thema. We zijn namelijk geschapen als wezens met een ziel én een lichaam, zo zijn we bedoeld. Het lichamelijke wordt in de Griekse filosofie over het algemeen als sterk minderwaardig beschouwd ten opzichte van de ratio. Veel christelijke denkers zijn daardoor beïnvloed. Terwijl ons lichaam niet slechts een stoffelijk ding is dat wordt afgedankt, maar zal opstaan en verheerlijkt worden. Het lichamelijke doet ertoe.”
U bent directeur van twee organisaties. Hoe ziet uw werkweek eruit?
„Ik werk drieënhalve dag per week. Het is grotendeels een kantoorbaan, dus dan zit ik in Utrecht; de stichting en het instituut zitten in het pand van de Theologische Universiteit.”
En die anderhalve dag thuis bent u met de zeis in de weer of aan het houthakken?
„Nee, dan verschoon ik luiers, vouw de was en kook het eten. Mijn vrouw werkt die dagen buitenshuis, dus zijn het huishouden en de zorg voor onze drie kinderen mijn taak. De jongste zit nog niet op school, dus die houdt je wel bezig.”
April is de Maand van de Filosofie. Het thema daarvan is dit jaar: chaos. Waarom is dat thema gekozen, denkt u?
„Dat zal wel te maken hebben met de onzekerheid en instabiliteit in de wereld.”
Wat kan de christelijke filosofie op dit punt betekenen?
„Filosofen proberen dingen te begrijpen, te duiden in een groter perspectief. Vanuit het concrete vraagstuk zoom je uit naar de grotere vraagstukken die eraan ten grondslag liggen. De filosofie stelt trage vragen, zo wordt dat weleens genoemd.”
Wat is momenteel de belangrijkste trage vraag?
„Er zijn er heel veel. Een belangrijke vind ik: Hoe ga je op een goede manier om met technologie? Vorige maand is dr. Christine Boshuijzen-van Burken door onze stichting als universitair hoofddocent christelijke filosofie benoemd aan de Technische Universiteit Eindhoven. Zij gaat zich met die vraag bezighouden. Dus dat gaat over smartphones, maar bijvoorbeeld ook over kunstmatige intelligentie.
Andere belangrijke trage vragen gaan bijvoorbeeld over zingeving, rust en de prestatiemaatschappij.”
Maakt het verschil of je die vragen als christelijke of als niet-christelijke filosoof doordenkt?
„Levensbeschouwing en filosofie zijn sterk met elkaar verweven. Als christen heb ik overtuigingen die van invloed zijn op hoe ik naar de wereld kijk. Ik geloof bijvoorbeeld dat de wereld schepping is en geen product van toeval.
Het waardevolle van de christelijke filosofie is dat die een lange traditie kent. Over tal van vragen is al eens door een christelijke filosoof nagedacht. Die oude wortels geven stevigheid en stabiliteit. Als je die mist, word je veel meer op jezelf teruggeworpen. Dan moet je allerlei zingevingsvragen zelf gaan uitzoeken, zonder dat je kunt putten uit waardevolle bronnen. Als je geen kerk hebt waar je op terug kunt vallen, dan moet je naar een coach. Of aan mindfulness gaan doen. Of, heel populair tegenwoordig: je volgt een filosofische cursus. Maar je mist dan toch een soort oriëntatiepunt. Christelijke filosofie, het christelijke denken, is van levensbelang voor een stabiele samenleving, en voor ieder mens.”