„Zwengel nu debat aan over zaadcellen en eicellen uit het lab”
Wetenschappers proberen kunstmatige geslachtscellen te maken. Die ontwikkeling roept belangrijke ethische en maatschappelijke vragen op. Daarover blijft het nog erg stil, vindt het Rathenau Instituut.
Onderzoek dat zou kunnen leiden tot „radicaal nieuwe mogelijkheden om menselijk leven te ontwikkelen”. Het Rathenau Instituut schuwt de grote woorden niet, in een rapport dat ze vorige week publiceerden. Dat staat in het teken van onderzoek naar zaadcellen en eicellen uit het lab. Wereldwijd, ook in Nederland, zetten onderzoekers namelijk gestaag stapjes in het ontwikkelen van kunstmatige geslachtscellen.
„Daar moeten we het over hebben. Zo’n technologie ontwikkelt zich decennialang en dan ineens is ie er”, zegt Michelle Habets, onderzoeker bij het Rathenau Instituut, de organisatie die zich bezighoudt met de invloed van wetenschap, innovatie en technologie op de samenleving. „We vinden het belangrijk dat de samenleving straks niet voor een voldongen feit staat.”
Grote gevolgen
Als het lukt om een kunstmatige zaadcel of eicel te maken, dan kan hiermee onderzoek worden gedaan naar onvruchtbaarheid, maar ook bijvoorbeeld naar de invloed van schadelijke stoffen op de ontwikkeling van zaad- en eicellen. Maar de mogelijkheden zijn nog veel groter als die zaadcel en eicel ook bij elkaar gebracht kunnen worden. „In theorie wordt het dan mogelijk dat iedereen een genetisch eigen kind kan krijgen, zoals stellen van hetzelfde geslacht of vrouwen in de menopauze”, zegt Habets.
In Nederland, en in de meeste landen wereldwijd, mogen overigens geen embryo’s gemaakt worden voor onderzoek. Als het al zou kunnen. Want wetenschappers die zich bezighouden met het vormen van geslachtscellen, zijn daar nog lang niet. Ze willen kennis opdoen over onder meer genetische aandoeningen en onvruchtbaarheid. Daarvoor willen ze beter begrijpen hoe geslachtscellen ontstaan.
Ze gebruiken de techniek in-vitrogeslachtscelontwikkeling (IVG). Daarbij worden cellen uit het menselijk lichaam, bijvoorbeeld huidcellen, omgezet in stamcellen die de mogelijkheid hebben om nog in elk celtype te veranderen. Ze kunnen bijvoorbeeld ook ‘geherprogrammeerd’ worden naar cellen die een eicel of een zaadcel kunnen vormen.
Zo’n technologie ontwikkelt zich decennialang en dan ineens is ie er
Geert Hamer is zo’n onderzoeker die met deze techniek werkt. Hij is universitair hoofddocent voortplantingsbiologie bij het Amsterdam UMC. „We komen vooralsnog niet voorbij de embryonale voortplantingscel”, vertelt hij. Daarvoor kan een huidcel in een stamcel veranderd worden. En die stamcel, daar kan weer een voorloper van een zaadcel van worden gemaakt. „Die komt nu overeen met zo’n cel in een echt embryo van twee tot drie weken oud.” Nog lang geen volwassen zaadcel dus.
Wereldwijd is het bij muizen wel gelukt om een eicel te maken, en bijna ook een stamcel. „Maar dit is bij mensen allemaal veel ingewikkelder”, zegt Hamer. Hij voorziet dat het nog wel minstens tien jaar duurt voordat menselijke zaadcellen en eicellen gevormd kunnen worden.
Grote vragen
In Nederland hebben onderzoekers zoals Hamer zich verenigd in een consortium genaamd HipGametes. In dat consortium zijn nadrukkelijk ook ethici en sociaal wetenschappers vertegenwoordigd, zoals Michelle Habets van het Rathenau instituut. En zij willen nu het debat over deze ontwikkelingen aanzwengelen.
“Grote vragen zijn er genoeg: hoever mag dit onderzoek precies gaan? Welke grenzen willen we stellen? En zorgt zo’n technologie ervoor dat genetisch verwantschap belangrijker wordt?” Het raakt allemaal aan de maakbaarheid van het leven. Habets: „Dit is zo’n belangrijk onderwerp dat niet alleen politici en wetenschappers, maar ook burgers hierover mee moeten praten.”