Een kopje thee als maaltijd, woekerprijzen voor een zakje graan. Een dramatische hongersnood dreigt in Zuid-Sudan. Kees-Jan Hooglander: „De radeloosheid spat er vanaf.”
De alarmbellen rinkelen al enige tijd. In november vorig jaar waarschuwden de Verenigde Naties en hulporganisaties dat de voedselonzekerheid in Zuid-Sudan onrustbarende vormen had aangenomen. Droogte en overstromingen zorgden ervoor dat de landbouwopbrengsten sterk terugliepen. Inflatie, economisch wanbeleid en een gewapend conflict in buurland Sudan droegen nog extra bij aan stijgende voedselprijzen.
De internationale IPC-index, die een indicatie voor voedselveiligheid geeft, gaf eind vorig jaar aan dat bijna de helft van de Zuid-Sudanese bevolking zich op niveau drie bevindt: crisis, of erger. Inmiddels geldt voor een aantal provincies in het Afrikaanse land IPC-4: noodtoestand. En voor zo’n 40.000-50.000 mensen is de hoogste alarmfase, vijf, bereikt: catastrofe.
Om die reden reisde Kees-Jan Hooglander, hoofd van het noodhulpprogramma van ZOA, naar Zuid-Sudan af om samen met het lokale team een inschatting van de situatie te maken. Hij bezocht de regio Aweil, waar een zeer zware hongersnood dreigt.
Waarom is de situatie juist in dat gebied zo dramatisch?
„Deze regio heeft te maken met een enorme instroom van Zuid-Sudanezen die naar hun oorspronkelijke woonplaats terugkeren, nadat ze eerder naar Sudan waren gevlucht. Dat zijn allemaal extra monden om te voeden, in een gebied waar toch al veel te weinig voedsel is. Daar komt bij dat het Wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties de hulp mondiaal heeft afgeschaald. Dat bij elkaar maakt dat de situatie meer dan dramatisch is.”
Wat heeft u gedaan tijdens uw bezoek?
„We hebben een zogenoemde ”needs assessment” gedaan, om ons een beeld van de omvang van de nood te vormen. Niet alleen voor nu, maar vooral voor de magere maanden april tot en met juli. Dat is de periode vlak voor de oogst, als alles op is. De lokale collega’s zijn letterlijk van deur tot deur gegaan met vragenlijsten. Ik heb zelf ook veel gesprekken gevoerd om een indruk te krijgen van de behoeften.”
Wat voor verhalen kreeg u te horen?
„Ik heb veel met vrouwen gesproken. De radeloosheid spat er vanaf als je met hen praat. Een vrouw vertelde dat ze met haar kinderen in de auto was gevlucht uit het oorlogsgebied in de provincie Darfur. Onderweg is ze uit de auto gesleurd. Ze werd vastgebonden en haar tanden werden uit haar mond geslagen. Ze werd beroofd en haar zoontje van zeven is ontvoerd, wellicht om als kindsoldaat dienst te doen. Met vier kinderen is ze te voet verder gegaan.
Als vluchtelingen in hun oorspronkelijke leefomgeving aankomen, moeten ze zich registreren voor noodhulp. Daarbij krijgen ze vaak met discriminatie van de lokale bewoners te maken, want die zien hen als concurrenten in de strijd om het weinige eten dat voorhanden is. Moeders vertelden dat ze gevraagd worden hun dochters aan te bieden om toch voor hulp in aanmerking te komen.
En dan zijn er de verhalen van mensen die geen onderdak hebben. Ze slapen buiten, soms zonder matras, en moeten regelmatig de dag op een kopje thee zien door te komen. Soms hebben ze één maaltijd per dag en hooguit twee voor hun kinderen.”
Wat is uw verwachting op basis van dit beeld?
„Misschien een beetje cru uitgedrukt, maar als er niets gebeurt, gaan al deze mensen dood. Het is één groot drama. Er zijn nu in het gebied waar wij werken, 40.000 mensen die acuut met de hongerdood worden bedreigd; voor zo’n kwart miljoen inwoners geldt de noodtoestand. In IPC-termen: fase vier. De verwachting is dat de bevolking in deze regio verdubbelt als gevolg van de instroom van terugkerende ontheemden. Door de toenemende schaarste zal de situatie alleen maar verder verslechteren.”
Wat moet er gebeuren?
„Ik hoop dat de Verenigde Naties de voedselhulp weer opschroeven. Als ZOA zijn we al enige tijd geleden begonnen om extra fondsen te werven om meer noodhulp te bieden. Hopelijk kunnen we daar zo’n duizend mensen mee helpen. De grote uitdaging is om in een complex gebied grootschalige voedseldistributie op te zetten. Er is geen effectief functionerende regering, de infrastructuur is ronduit belabberd en het regenseizoen komt eraan. Zelf hoop ik Tweede Paasdag weer op het vliegtuig naar Zuid-Sudan te stappen. Na enkele weken lost mijn collega me af. Voortdurende steun tot juli blijft in ieder geval nodig.”
Als er niets gebeurt, gaan al deze mensen dood