Het zou goed zijn als er voor rouwverwerking een vergelijkbare regeling komt als voor verzuim bij ziekte. Een onafhankelijk deskundige, bijvoorbeeld de bedrijfsarts, beoordeelt dan of iemand tijdelijk niet hoeft te werken.
Dat zegt prof. dr. mr. Willemijn Roozendaal, hoogleraar sociaal recht aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Bedrijfsartsen moeten daar wel toe bereid en opgeleid zijn, vindt zij. Roozendaal reageert desgevraagd op de regelmatig terugkerende roep van vakorganisaties als CNV en RMU om een wettelijk recht op doorbetaald rouwverlof. Zo’n recht is er op dit moment niet. Initiatieven om dat in wetgeving vast te leggen, onder meer van de SGP, hebben nog geen resultaat gehad.
De werknemers die korter of langer na het verlies van een dierbare moeite hebben om aan het werk te zijn, zijn afhankelijk van hoeveel tijd hun baas hun voor rouwverwerking wil geven. In de praktijk meldt zo iemand zich volgens Roozendaal vaak ziek. Dat vindt zij begrijpelijk. „Een overlijden kan zo’n impact op je leven hebben dat je het mentaal niet trekt om aan het werk te zijn. Dat is eigenlijk een vorm van ziek zijn.”
Net als bij ziekte vraagt beoordeling van rouwverwerking om maatwerk, stelt Roozendaal. „Zo’n deskundige bepaalt dan wat redelijk is. Dat verschilt sterk per persoon en per situatie. Wie is er overleden en wat was je band met diegene? Het overlijden van een 2-jarig kind verwerk je anders dan dat van je 85-jarige moeder.”
Voor de periode direct rond het overlijden en de begrafenis van een huisgenoot of direct familielid bestaat wél een wettelijke regeling, zegt Jan Schreuders, coördinator arbeidsvoorwaardenbeleid bij de RMU. „Volgens de Wet Arbeid en Zorg heb je dan recht op calamiteitenverlof, omdat je zaken moet regelen of bijwonen.”
Er zit geen maximum aan het aantal dagen. Volgens de wettekst betreft het „een korte, naar billijkheid te berekenen tijd”. Schreuders: „Dat kun je overleggen met je werkgever.”
Cao’s
Verder bevatten veel cao’s afspraken over buitengewoon betaald verlof rond en kort na een overlijden. Hoe dichter iemand bij de overledene staat, hoe langer verlof hij of zij meestal krijgt.
In het midden- en kleinbedrijf is bijvoorbeeld vier dagen bij het overlijden van iemand uit de eerste graad –echtgenoot, (schoon)ouder of (schoon)kind– heel gebruikelijk. Bij het overlijden van iemand in de tweede graad –broer of zus, grootouder, kleinkind, zwager of schoonzus– betreft het meestal twee dagen: de dag van overlijden en de dag van de begrafenis.
Bij rouwverlof denkt Schreuders, net als hoogleraar Roozendaal, aan de tijd die nodig is om het verlies te verwerken. „Het zou een goede zaak zijn als je in bijvoorbeeld het eerste jaar af en toe een vrije dag kunt opnemen. Er zijn ook mensen die meteen weer aan het werk willen, maar er dan later toch een keer aan toe zijn om er een weekje tussenuit te gaan. Wij zouden dit graag wettelijk geregeld zien.”
Sowieso is het mogelijk om ook dit in cao’s vast te leggen. Schreuders: „Wij dringen daar bij onderhandelingen op aan. Onze inzet is om bij het verlies van een kind of ouder tien dagen rouwverlof toe te kennen, wat mensen dan binnen een jaar kunnen opnemen.”