Dagelijks leven met de blijvende gevolgen van kanker
Zeven jaar nadat ze kanker kreeg, wordt Gerriët van Lente (53) uit Katwijk aan Zee nog dagelijks belemmerd door de gevolgen van de ziekte. „Ik word nooit meer de oude.”
Een lange wandeling maken of slenterend een stadje verkennen: Van Lente zou het dolgraag weer doen. Maar door neuropathie –zenuwschade– in haar voeten kan ze het niet meer. Fietsen heeft ze al zeven jaar niet gedaan, omdat ze het stuur niet lang kan vasthouden. Elke nacht wordt ze wakker van een doof gevoel in haar arm en hand. Maar het bepalendst voor haar leven is haar beperkte energie. „Ik word nooit meer de oude. Mijn toestand is al zo lang niet veranderd, dat ik de hoop heb opgegeven dat het beter wordt.”
In 2016 merkt Van Lente bij zelfonderzoek een „pingpongbal” op in haar borst. „Ik realiseerde me toen niet dat het kanker zou kunnen zijn. Ik dacht aan een cyste.” De huisarts stuurt haar door naar het ziekenhuis. „De verpleegkundige keek me aan en zei: Houd je er rekening mee dat dit ernstig kan zijn? Toen pas drong dat tot me door.”
Een echo en een biopt bevestigen waar de verpleegkundige al bang voor is: Van Lente heeft borstkanker. Twee weken later begint ze aan een intensief behandeltraject van acht chemokuren. Vooral de tweede helft valt haar zwaar: ze heeft veel pijn, geen smaak en een zeer lage Hb-waarde, waardoor ze weinig energie heeft. Na de kuren kan ze een paar weken op adem komen, voordat een zware operatie volgt waarbij beide borsten worden verwijderd. Niet lang na deze operatie verklaren artsen Van Lente schoon: de kanker is weg.
Van Lente, die alleen woont, verblijft de eerste weken na de operatie bij haar ouders. Het herstel van de operatie, maar vooral van de chemokuren, gaat moeizaam. „Ik had niet in de gaten hoe ver ik was afgetakeld door de chemo. Ik dacht dat het zou gaan als het herstel na griep: stap voor stap beter.”
Begrafenis
Maar als Van Lente weer naar haar eigen huis gaat, valt dat tegen „Ik baalde ervan dat er zo veel niet lukte. Ik had last van een verlammende vermoeidheid; ik werd na een nacht slaap wakker met het gevoel alsof ik geen oog had dichtgedaan. Ik sleepte me de dag door.” Ook krijgt ze mentale klachten. „Ik begon ’s nachts te dromen over mijn begrafenis. Dat was heel naar.”
De extreme vermoeidheid is nu over, maar moe is ze nog steeds. „Ik moet mezelf dwingen rustig aan te doen. Het blijft lastig om balans te vinden in wat ik wel en niet kan doen.” Dat merkt ze bijvoorbeeld in haar werk als docent en stagebegeleider in het praktijkonderwijs op het Driestar College in Gouda. Van Lente werkt nu nog voor 90 procent, maar gaat minder werken omdat het te veel is. In vergelijking met collega’s merkt ze dat ze minder kan. Dat zorgt soms voor schaamte of frustratie.
Naarmate haar ziekte langer geleden is, wordt het lastiger aan anderen uit te leggen dat ze niet alles kan, merkt Van Lente. „Mensen houden nog steeds rekening met me, maar lijken toch niet helemaal te beseffen dat de ziekte nog altijd zo’n grote rol speelt.”
Klagen wil ze echter niet. „Ik geniet van kleine dingen en heb veel om dankbaar voor te zijn.” Ze wijst op een bordje in de kamer met daarop een tekst die belangrijk voor haar is: „Al ken ik de weg niet die God met mij gaat, ik ken wel mijn Gids.”