Opinie

Voor Augustinus is wereldlijke staat Israël ondenkbaar

Essentieel voor Augustinus is de heilsgeschiedenis waarin Christus centraal staat. Buiten diens verlossende werk is geen heil. Een wereldlijke staat Israël is voor hem buiten beeld en hij ziet geen speciale plaats voor een aards Jeruzalem in Palestina.

Prof. dr. Johannes van Oort
22 January 2024 16:15Gewijzigd op 29 January 2024 08:57
„Elke chiliastische verwachting waarin plaats zou zijn voor een aards Jeruzalem wordt door Augustinus radicaal verworpen. Naar zijn inzicht is het ware Jeruzalem de geestelijke en hemelse stad van Galaten 4 en Openbaring 21.” beeld iStock
„Elke chiliastische verwachting waarin plaats zou zijn voor een aards Jeruzalem wordt door Augustinus radicaal verworpen. Naar zijn inzicht is het ware Jeruzalem de geestelijke en hemelse stad van Galaten 4 en Openbaring 21.” beeld iStock

Is er een christelijk antwoord op de schokkende gebeurtenissen in het Midden-Oosten, vooral in en rond Gaza? Diepgaand is de kerkelijke sympathie voor Israël, vooral in Nederland. Tegelijk is er grote verlegenheid over het gedrag van staat en regering van Israël. Is het niet dat het bloed van 25.000 doden ten hemel schreit? Kan Israël zijn gang gaan? Voor kerkvader Augustinus zijn dit vragen waar een scherp en duidelijk antwoord op is. In zijn omvangrijke werk heeft hij uitgebreid nagedacht over de plaats van het volk Israël. Ook schreef hij vaak over Jeruzalem. Zijn stem dient in de huidige crisis gehoord te worden.

Augustinus’ uitspraken over Israël en Jeruzalem zijn primair gebaseerd op Bijbelse teksten. Zijn uitleg staat in de vroegchristelijke traditie zoals die in de eerste eeuwen gestalte kreeg. In wezen verschilt hij niet van Ambro-
sius, Cyrillus van Jeruzalem of de Apostolische Vaders. Maar hij legt wel eigen accenten. Het is vooral zijn uitleg die in latere eeuwen meest gezaghebbend werd, tot in de Reformatie en ver daarna.

Jakob-Israël

Wat meldt Augustinus over Israël? Hij weet dat Israëls naam verbonden is met die van Jakob. In een van zijn preken (”sermo” 102) wijst hij erop dat de verandering van Abrams naam in Abraham definitief was, maar die van Jakob in Israël niet. In de Bijbelse geschiedenis wordt Jakob zowel aangeduid met zijn oude naam als met Israël. Die nieuwe naam betekent: ”hij die God ziet”. Dat ”zien van God” is een goddelijk voorrecht verleend aan de heiligen van alle tijden (”De stad van God” 16,39).

De naam Jakob-Israël is dus tweezijdig: enerzijds de herinnering aan de bedrieger die volgens Genesis 32 mank werd, anderzijds de beloftevolle naam ”Israël”. Maar ook die naam kreeg een dubbel aspect. De heilsgeschiedenis laat zien dat het volk van Israël zowel ”vleselijk” als ”geestelijk” is, zowel ”God ziende” als ”blind”. De vleselijke massa (”multitudo carnalis”) diende God omwille van aardse voordelen, weinigen (”pauci”) waren er die God dienden omwille van eeuwig heil (”Onderwijs van nieuwelingen” 33).

Geestelijk geheimenis

Wat Augustinus rond 400 voorschreef in zijn modelcatechese voor de ”nieuwelingen” zien we uitvoerig in ”De stad van God” (412-426). Beide geschriften verhalen de heilsgeschiedenis. Allereerst staat daarin de historie van het volk Israël centraal, vervolgens kort die van de christelijke kerk en de eindtijd.

Wat het historische Israël betreft: zijn geschiedenis is voor Augustinus vol van geestelijk geheimenis heenwijzend naar Christus en de kerk. Tot op Christus’ komst heeft Israël een ”profetische betekenis”: het volk was „een profetische natie”, „profeet van Christus” (”Brief” 102,15). Dat was Israëls belangrijke maar voorbijgaande betekenis; dat duidden zijn ceremoniën en feesten aan (”Tegen Faustus” 22). Zij alle waren „zichtbare sacramenten”, „tekenen van geestelijke zaken”. Speciaal het aardse rijk Israël met zijn hoofdstad Jeruzalem waren „tekenen van toekomende dingen”, nu vervuld in de wereldwijde christelijke kerk.

Slechts één weg

Nog een aspect in Augustinus’ Schriftuitleg valt op. Niet alleen heeft de naam Israël, net als die van Jacob, dubbele betekenis in de zin van aards, tijdelijk, vleselijk tegenover hemels, eeuwig, geestelijk. Maar dat tweede Israël is duidelijk het ware Israël. Waarom het ware, echte? Vaak haalt Augustinus de tekst Johannes 1:47 aan: Nathanaël, „de ware Israëliet in wie geen bedrog is”. Hij immers erkende Christus als zone Gods en koning van Israël.

Voor Augustinus is dus de Christusbelijdenis essentieel. Een leer van twee wegen, zoals in sommige (vooral Nederlandse?) kerken wordt verkondigd, is voor hem onbegaanbaar. Tot het heil is er slechts één gebaande weg: de Jood Christus. Dat Jezus uit het geslacht van David was, zegt Augustinus herhaaldelijk en met nadruk. „Het heil is uit de Joden.” Maar ook voor hen is geloof in Christus de enige weg.

Hoe dan gedacht over de ”ware” Israëlieten (ook genoemd als Hebreeën en Joden) die leefden vóór Christus’ komst? Hun geloof was gericht op Christus. Niet minder gold dat voor die personen uit de volkeren, zoals Melchizedek, de Edomiet Job of de inwoners van Ninevé: door hun geloof in Christus’ heil behoorden zij tot „het ware Israël” (”De stad van God” 18,36).

Geestelijk herstel

Augustinus las ook de profetieën van Israëls profeten over de eindtijd. Inderdaad geloofde hij dat op het eind der tijden een grote bekering van „de Israëlieten naar het vlees” plaats zal vinden. In ”De stad van God” bespreekt hij Hosea (3:5), Maleachi (4:5-6) en Zacharia (12:9-10). Door de teruggekeerde Elia zullen de Joden bekeerd worden „tot Christus”. „Wanneer Elia komt, geeft hij een geestelijke uitleg van de Wet die de Joden heden ”vleselijk” verstaan” (”De stad van God” 20,29). Israëls herstel geldt voor die Joden die Christus erkennen.

Het gaat dus om een ”geestelijk” herstel. Nergens spreekt Augustinus van een aards koninkrijk of een wereldlijke staat Israël met Jeruzalem als hoofdstad. Met nadruk zij gemeld dat hij ook Openbaring 20 nergens in die zin uitlegt.

Hemelse Jeruzalem

In dit alles blijkt welke hoge plaats Augustinus weet toebedeeld aan de kerk. Zij is in deze wereldtijd gestalte van Christus’ heil. Dat brengt grote verantwoordelijkheid mee. Herhaaldelijk citeert hij Paulus’ woorden over de takken van de wilde olijf (de christenen uit de heidenen) geënt op olijfboom van het ware Israël. Zij dienen niet hoogmoedig te zijn, maar te weten van Gods oordeel (Romeinen 11:11-24). Slechts de „ware” gelovigen in Christus, zowel uit de Joden als uit de volkeren, zijn het ware Israël.

Wat Augustinus meldt over dit geestelijke Israël geldt ook voor Jeruzalem. Uit zijn geschriften is een hele geschiedenis van Jeruzalem op te stellen, uit Bijbelse tijden en daarna. Ook hier geldt bij uitstek die symbolische of sacramentele betekenis. Het aardse en tijdelijke Jeruzalem, „de stad van de vrede” (letterlijk: ”visio pacis”, ”gezicht van de vrede”) is een zichtbaar teken (”signum”), een figuur (”figura”) en schaduw (”umbra”) van een andere realiteit. Kortom, het verwijst naar het geestelijke, blijvende, want hemelse Jeruzalem. In deze visie weet Augustinus zich bij uitstek geïnspireerd door Paulus in Galaten 4:26.

Zware verantwoordelijkheid

Men kan niet anders concluderen dan dat voor Augustinus een wereldlijke staat Israël in feite ondenkbaar is. Essentieel voor hem is de heilsgeschiedenis waarin Christus centraal staat. Buiten diens verlossende werk is geen heil.

Na de verwerping van Christus door de Joden zijn zij niet langer het volk van God. In Gods verbond met „één” volk (Israël) zijn zij vervangen door de christelijke kerk uit „alle” volkeren. Die kerk, zo herhaalt Augustinus steeds, draagt de zware verantwoordelijkheid om te volgen in Christus’ voetstappen.

Evenmin ziet Augustinus een speciale plaats voor een aards Jeruzalem in Palestina. Het ware Jeruzalem is een geestelijke realiteit. Elke chiliastische verwachting waarin plaats zou zijn voor een aards Jeruzalem wordt door hem radicaal verworpen. Naar zijn inzicht is het ware Jeruzalem de geestelijke en hemelse stad van Galaten 4 en Openbaring 21.

Een wereldlijke staat Israël in het land Palestina is voor Augustinus buiten de (heils)orde. Wanneer hij geweten zou hebben van (veelal atheïstisch) zionisme zou hem dat met verbazing hebben vervuld. Aan ”christenen voor (zionistisch) Israël” zou hij opnieuw Gods heilsgeschiedenis verkondigd hebben. Voor hen die heden zwijgen (of zelfs expliciet de excessieve moorden en vergeldingen van een van de strijdende partijen goedkeuren) zou hij Christus’ woord in herinnering roepen: „Allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan” (Mattheüs 26:52).

De auteur is emeritus hoogleraar kerkgeschiedenis en patristiek aan de Universiteit Utrecht en de Radboud Universiteit Nijmegen en buitengewoon hoogleraar vroeg christendom aan de Universiteit van Pretoria.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer