Genade brengt mij thuis; 250 jaar Amazing Grace
In 1772 schreef John Newton een lied voor een groepje kerkgangers in een afgelegen dorp op het Engelse platteland – en gedurende 250 jaar, tot op de dag van vandaag, heeft de overvloedige genade ervan miljoenen mensen geraakt.
De reis van John Newton (1725-1807)
Van Annabona zijn ze weg gezeild. De thuisreis naar Engeland zal lang zijn, misschien wel meer dan 7000 mijl, afhankelijk van de wind. Zoals wel vaker heeft hij in Stanhopes vertaling van Thomas a Kempis zitten lezen. Uit tijdverdrijf, alsof hij een romannetje leest. De inhoud doet hem weinig. Een paar keer dringt zich wel een gedachte op, hinderlijk als een vlieg. Wat als dit allemaal waar is? Dat het ertoe doet hoe een mens geleefd heeft, dat er een hel is waar verstokte zondaars terechtkomen? Hij klapt het boek dicht. Dit soort reflecties wil hij niet. Laat hij liever een kletspraatje maken met deze en gene.
Het schip heeft al veel geleden onderweg. Het is niet sterk genoeg om de storm die in de nacht van de tiende maart Anno Domini 1748 opsteekt te trotseren. Hij ontwaakt door de bulderende zee die zich op het dek stort. Hun slaapcabine loopt vol met water. Net wil hij de ladder naar het dek beklimmen, als de kapitein hem tegemoetkomt met de vraag een mes mee naar boven te nemen. De maat die in zijn plaats de ladder beklimt, wordt bovengekomen meteen overboord gespoeld. Er is geen tijd om te treuren. Het schip is al half wrak door het weggeslagen hout, het is pompen of je leven.
Eindelijk wordt het dag, de wind neemt af. Ze nemen de schade en de verliezen op. Ze stoppen kleren en beddengoed in de gapende gaten en spijkeren er planken voor. Nog lang weten ze het water ternauwernood de baas te blijven. Doornat en doodmoe zijn ze. Elke keer als het schip zakt is hij bang dat het niet weer zal oprijzen. Voordat hij het doorheeft zegt hij hardop: God zij ons genadig! Direct daarna de gedachte: zal er voor jou nog genade zijn, dan?
Hij denkt van niet. Hij heeft moeder uit zijn gedachten verbannen en onomkeerbare keuzes gemaakt. De hond is weergekeerd tot zijn braaksel, de gewassen zeug tot de wenteling in het slijk. Iedereen weet hoe dat er bij hem uitzag. Vloeken, gokken, drinken, hij staat erom bekend. De kapitein denkt dat de rest wellicht gered zal worden wanneer ze hem, de liederlijkste, als Jona overboord gooien. Zo gebeurt het niet, maar onderhand gelooft hij het zelf ook: dat God Zijn hand speciaal tegen hem opgeheven heeft. Hij heeft het te bont gemaakt, er is geen weg terug. Hij vreest de dood. Maar als er toch geen vergiffenis is, laat het ergste dan spoedig mogen komen.
Tegen zessen ’s avonds is het schip vrij van water. Hij heeft een glimpje hoop. Zou dit dan toch de hand van God zijn? Hij bidt, al kan hij dat eigenlijk niet. Meer dan ravengekras is het niet. Hij denkt aan Jezus en Zijn dood in plaats van zondaren. Hij zou er hard bewijs voor willen hebben. Is dit waar? Hij wenst het, maar geloven? Hij weet sinds lang dat een onecht geloof bespottelijk is in Gods ogen. De vraag is hoe hij aan echt geloof komt. Welke garantie heeft hij dat de Bijbel waar is? Dan vindt hij een tekst, Lukas 11:13, waar beloofd wordt dat God de Heilige Geest zal geven aan hen die erom vragen. Niet meer dan dat. Goed, hij zal erom vragen. Dan zal vanzelf duidelijk worden of God woord houdt. Hij komt tot de conclusie dat hij geen geloof heeft, maar dat hij deze woorden voorlopig voor waar houdt. Hij moet ergens beginnen, ergens zijn anker laten vallen.
Ze ploeteren voort. Soms denken ze land te zien, maar blijkt het een luchtspiegeling.
Meer dood dan levend komen ze vier weken later aan land, hun laatste voedselrestjes in de pannen.
Allen zijn koud, hongerig, vermoeid, hun lijf nog doortrokken van de verhonger- en verdrinkingsangst. Hij is de enige die ook last heeft van iets anders: hartzeer.
Later zal hij schrijven: „Ik zie geen andere reden waarom de Heere mij uitkoos voor genade dan deze: zo heeft het Hem goed gedacht.”
Hij wordt een andere man, met een ander leven. Het duurt nog een aantal jaar voordat hij de slavenhandel en zijn wreedheden vaarwel zegt, en voordat hij beseft hoe oneindig groot de genade is die hem deze nacht opzocht, en wat dit betekent voor zijn leven.
Misschien dringt dit pas ten volle tot hem door wanneer hij, eenmaal predikant, op een dag de woorden ervoor vindt, en passend bij zijn preek een hymne schrijft die zijn gemeente te Olney op 1 januari 1773 voor het eerst zingt: ”Amazing Grace”.
De reis van het lied
Hoe die allereerste versie van een inmiddels overbekend lied geklonken heeft, zullen we nooit weten. Tekst en melodie zoals wij die nu kennen hebben elkaar pas in de loop van de 19e eeuw gaandeweg gevonden. Ze bleken volmaakt bij elkaar te passen, als een hand in een handschoen, zoals James Walvin schrijft in zijn recente boek ”Amazing Grace”, waarin hij de culturele geschiedenis van deze geliefde hymne minutieus heeft vastgelegd.
Bijna even wonderlijk als de genade zelf is de gang van het lied waarin die bezongen wordt, door de eeuwen heen.
John Newton heeft het allemaal niet meer geweten. Hij is al Thuis als de verbazende reis van ”Amazing Grace” pas begint. Het steekt de oceaan over naar Amerika, en daar wordt het volgens Walvin „zo American as apple pie”. Het door een ex-slavenhandelaar gecomponeerde lied wordt favoriet onder slaven. Of Newton ook slaven voor zich zag toen hij het schreef is niet bekend, maar zijn woorden reiken in elk geval oneindig veel verder dan zijn gemeente in Olney. Ze spreken aan, omdat ze gaan over ontberingen, over hoop, over een betere toekomst. ”Amazing grace wordt de meest bekende ”white spiritual”, geschreven door een witte man maar gezongen op de melodie van een ”slaventoonladder” (vijf zwarte toetsen), in een stijl die ”moaning” (kreunen, jammeren) wordt genoemd, waarbij de zangers hun eigen gang gaan met de muziek en al hun emotie daarin leggen.
Beroemd wordt de uitvoering van gospelzangeres Mahalia Jackson, die later zij aan zij met dr. Martin Luther King optrekt in zijn strijd tegen de apartheid. Zij geeft hem raad en steun, onder andere door via de telefoon zijn favoriete hymne voor hem te zingen… ”Amazing Grace”. Die zij ten slotte ook op zijn begrafenis in 1968 zingt.
De Vietnamoorlog, de moord op president Kennedy en op dr. King… In een wereld vol geweld en chaos brengt ”Amazing Grace” de broodnodige verzachting.
Nadat in 1970 zangeres Judy Collins het lied a capella opneemt in een kerk, gaat het de wereld over. Het is niet langer alleen een hymne voor kerken en christenen, het wordt een hymne voor de mensheid. Solozangers, muzikanten, bands, koren, iedereen zingt of speelt wel ”Amazing Grace”. De Schotse doedelzakversie, zonder woorden, wordt geliefd bij herdenkingen. ”Amazing Grace” is een meezinger zonder weerga. Iemand zet in, en na een paar regels móét de rest wel meezingen.
President Obama heeft dat goed ingeschat als hij in 2015 spreekt bij de herdenking van de negen slachtoffers van de schietpartij in een zwarte kerk in Charleston, onder wie de voorganger. Nadat Obama zijn toespraak beëindigt met de woorden: „…amazing grace, amazing grace…” is hij een tijdje stil, waarna hij diezelfde woorden langzaam, klagend begint te zingen. Na twee regels staan de aanwezigen op, iedereen begint mee te zingen. Ook de muziek valt in. Wat er precies gebeurt is nauwelijks onder woorden te brengen, maar iedereen wordt erdoor geraakt.
Onze levensreis vol genade
Dat ”Amazing Grace” zo populair is bij begrafenissen en droevige bijeenkomsten komt omdat er ook diepe tonen in zitten. „Through many dangers, toils and snares, I have already come…” Genade is als zonlicht dat door donkere wolken heen breekt. Genade komt een gebroken wereld binnen als een onverwacht geschenk. Hoe vaak je het korte filmfragment met president Obama ook bekijkt, het blijft ontroeren. Hier gebeurt iets wat mensen zo diep en zo fundamenteel raakt dat er nauwelijks een naam voor is. Het zit in het vreugdevol opstaan van de mensen, in het doorbreken van de lach op hun gezicht. Zou dit misschien al genade mogen heten? In de reformatorische geloofsleer wordt vanouds een onderscheid gemaakt tussen algemene genade –de goedheid van God jegens alle mensen– en bijzondere genade, die heil en redding door Jezus Christus brengt. ”Amazing Grace” lijkt de kracht van beide genaden in zich mee te dragen. Harten worden gevoelig aangeraakt door de tekst en de melodie. Er wordt een verlangen wakker gemaakt naar… ja, naar wat? Zou die week gemaakte plek ook een vruchtbare bodem kunnen zijn voor de boodschap van reddende genade die John Newton bij de mensen wilde brengen?
Genade kijkt niet naar de geschiktheid of ongeschiktheid van de ontvangers, en daarom is alles mogelijk. Genade roept ”welkom” naar wie maar wil, en zelfs naar wie niet weet of hij wel wil en wat hij dan precies verwachten moet.
Wie diep in Newtons levensverhaal duikt, komt tot de overpeinzing dat genade in eerste instantie ook iets ruigs en angstaanjagends kan hebben. Genade hult zich in een nietsontziende storm, die wrakhout maakt van een schip en doodsangst jaagt in de botten van kleine mensen die zich vastknopen aan de mast om niet te verdrinken.
Genade schijnt die nacht als onbarmhartig zoeklicht in John Newtons leven: blootleggend, beschuldigend. „’Twas grace that taught my heart to fear, and grace my fears relieved”, schrijft hij in december 1722 (genade leerde mijn hart vrezen, én genade bevrijdde me van die vrees).
De genade jaagt op Newton, hij wordt er bang en onrustig van. Hij ziet de diepe afgronden in zijn leven, en het roept weerstand en hopeloosheid op. Pas later begint hij de genade te herkennen als bevrijdend, niet uit op zijn executie maar op zijn redding. De ogenschijnlijke hardheid van God blijkt genegenheid te zijn. En nóg weer later ziet hij genade met terugwerkende kracht als onuitsprekelijk geschenk, waardoor hij heel dat oude leven achter zich kan laten en als nieuw schepsel verder mag. Een schepsel dat Gods genade zal verkondigen aan andere schepselen, die God en Zijn genade in eerste instantie net zo resoluut van zich afduwen als Newton zelf heeft gedaan. In de nu ruim 250 jaar oude preek waar ”Amazing Grace” uit voortvloeide, zegt Newton dat we Gods genade niet verdienen én niet begeren. En nochtans komt ze tot ons.
Zo ruig als bij Newton verlopen niet alle bekeringen. Misschien is dat wel precies waarom nette kerkgangers zo’n moeizame verhouding met genade hebben. Misschien is het wel gemakkelijker om in genade voor een grote zondaar als John Newton te geloven, dan in genade voor een trouw zijn best doende christen, die een heel eind komt in het leiden van een fatsoenlijk leven. Ik kan geloven en belijden dat alles genade is, en toch niet voluit daaruit leven.
Liever probeer ik zelf nog wat. Ik klim een stukje de ladder op, val eraf, begin weer opnieuw. Hoe hoger ik kom, des te verder ben ik verwijderd van de genade.
Genade staat onderaan de ladder en zegt: Laat je toch vallen.
Genade wacht op de laagste plaatsen, daar waar ik niet meer kan vallen.
Genade loopt door een totaal verwoeste stad en zegt: Hier kan ik wat mee.
Genade knielt neer bij mensen die zo teleurgesteld raakten in zichzelf dat ze hun hoofd in hun handen verbergen.
Genade in de ogen kijken is pijnlijk. In een van de romans van de Amerikaanse schrijver Marilynne Robinson, ”Lila”, gaat het over een huis dat alle luiken gesloten heeft. „Wanneer een huis zo afgesloten is midden op een zomerdag, dan is alle licht dat ergens door een spleet binnenvalt even scherp als een mes.”
Zo is genade – als zonlicht op een zomerdag. En zo ben ik: een afgesloten huis, waar de genade naar binnen wil. Ik deins ervoor terug omdat het licht zo scherp is dat het pijn doet.
In dezelfde roman ”Lila” trouwen een jonge vrouw en een oude man met elkaar, een verlegen aarzelende liefdesgeschiedenis. Allebei dragen ze verdriet met zich mee, rauwheid, eenzaamheid. Je denkt: wat een genade dat die twee bij elkaar gebracht zijn. Nu wordt alles verlicht en verzacht. Maar zo werkt het niet, niet meteen. Ze moeten wennen aan onvoorwaardelijk bemind worden, het jaagt de vrouw zelfs op de vlucht. „Als je verbrand bent doet elke aanraking pijn, hoe vriendelijk die ook bedoeld is.”
De beelden die Robinson in haar romans gebruikt lijken vaak bijna sacramenteel van aard te zijn. Ze verwijzen naar iets groters.
Zou je kunnen zeggen dat mensen zo onthecht zijn van God dat ze Zijn onvoorwaardelijke liefde niet kunnen verdragen? Zou het zo kunnen zijn dat de genaden die ons in dit leven opzoeken, glimpen zijn van een veel groter licht, iets wat wij, opgesloten in onze donkere levenshuizen, niet eens aan zouden kunnen?
Niemand kan buiten de genade blijven. Of je geeft je aan haar over, of je blijft haar afwijzen.
Pas als je je overgeeft en genade recht in de ogen kijkt, zie je hoe vriendelijk ze is. Hoe ze zich niet alleen naar jou, maar naar alle mensen uitstrekt. Dan zie je haar ook overal opduiken in kleine dingen, in elke onverwachte glimlach, in elke beker koud water, in elke late knop die toch nog bloem wordt.
Genade is bereid om alles te doen wat wij niet kunnen. Ze zoekt je op en ze brengt je thuis. Wie voelt zich ontheemd te midden van alle chaos, de „dangers, toils and snares” van het afgelopen jaar? Wie is verdwaald geraakt in de diepe duisternis van deze wereld, of van zijn eigen hart? Wie wil getroost worden door „een zoet geluid”? „Amazing Grace, how sweet the sound”, schreef Newton. Later zal hij dezelfde woorden gebruiken in een andere hymne, om er dan een Naam aan te verbinden: „How sweet the Name of Jesus sounds.” Jezus is de vleesgeworden Genade. Hij schijnt met Zijn stralen, al zie ik geen hand voor ogen en houd ik de luiken gesloten. Laten we zingend het nieuwe jaar binnengaan. Bijvoorbeeld met Willem Barnards schitterende vertaling van ”How sweet the Name of Jesus sounds”, gezang 446 uit het Liedboek voor de Kerken.
Zolang Gij nog onzichtbaar zijt,
een zon diep in de nacht,
roep ik uw nadering reeds uit
omdat ik U verwacht.
Mede naar aanleiding van ”Amazing Grace. A Cultural History of the Beloved Hymn”, James Walvin; uitg. University of California Press; 197 blz.; € 16,99