Ze kampen met werkloosheid, verslaving of andere problemen, en hebben vaak geen onderdak. Bij Straatpastoraat Het Kruispunt Nijmegen kunnen dak- en thuislozen even op adem komen. „We zien hen als mens, niet als probleemgeval.”
Een geboren Nijmegenaar laat zich een uitsmijter en een kop tomatensoep goed smaken. Hij vertelt dat hij jaren geleden zijn baan kwijtraakte, toen de glasfabriek waar hij werkte failliet ging. Een periode van problemen volgde. Hij raakte verslaafd aan alcohol –„Drugs heb ik nooit gebruikt”– en werd dakloos. Via de GGD kwam hij in de verslavingszorg terecht. Na een traject van hulpverlening heeft hij nu weer een appartement. Intussen bezoekt hij nog wekelijks de inloop van Het Kruispunt, al zes jaar lang.
Het Straatpastoraat, dat deze maand 25 jaar bestaat, is gevestigd in de Titus Brandsma Kapel aan de rand van het centrum van Nijmegen. Deze vrijdag is de kleine inloopruimte in het rechthoekige gebouw goed bezet. Aan diverse tafels genieten in totaal zo’n vijftien mannen –vrouwen zijn er deze keer niet– van soep en een uitsmijter.
Een van de bezoekers is enthousiast aan het sjoelen. Een ander is in gesprek met Lenneke van Maren, die sinds maart als straatpastor bij Het Kruispunt werkt. Aan de wand prijkt de tekst van een lied van Huub Oosterhuis: „Wonen overal, nergens thuis. Aarde mijn aarde, mijn moeders huis.”
Overlevingskunst
De vrijwilligers Hans Garritsen (71) en Peter Nissen (66) zitten tussen de bezoekers. Ze vertellen dat het Straatpastoraat in december 1998 ontstond op initiatief van twee Nijmeegse paters. „Zij waren begaan met dak- en thuislozen en andere mensen aan de rand van de samenleving”, vertelt Garritsen, een van de auteurs van het recent verschenen jubileumboek ”Atelier van de overlevingskunst”. „Ze vonden dat deze mensen meer zorg en aandacht nodig hadden.”
De paters werkten geregeld mee aan uitvaarten van dak- en thuislozen. In 1998 begonnen ze op zondagmiddag in de Lutherse Kerk in Nijmegen met vieringen voor mensen van de straat en boden hun de mogelijkheid voor gesprek. Sinds mei 2003 maakt het Straatpastoraat gebruik van de Titus Brandsma Kapel, genoemd naar de pater en verzetsstrijder die in de Tweede Wereldoorlog in Dachau omkwam. Deze kapel, gebouwd in de vorm van een barak in het Duitse concentratiekamp, verloor in de jaren negentig zijn oorspronkelijke functie.
De huidige bezoekers zijn zowel autochtone dak- en thuislozen als migranten die uit het buitenland, veelal Oost-Europa, afkomstig zijn. Naar schatting telt Nijmegen 100 tot 150 daklozen –„mensen zonder vast adres”–, geven de vrijwilligers aan. Nissen: „Sommige van onze bezoekers behoren tot deze groep buitenslapers. Anderen hebben wel een woonplek, maar geen sociaal netwerk. Bij elkaar gaat het in Nijmegen om enkele honderden mensen. Ze komen bij ons voor de gezelligheid, maar ook omdat ze hier niets hoeven uit te leggen. We zien hen als mens, niet als probleemgeval.”
Kaarsje
Drie dagen in de week staan van 13.00 tot 15.00 uur koffie en thee klaar. Op maandag is er ook brood, op woensdag een warme maaltijd en op vrijdag een uitsmijter. Elke eerste zondag van de maand heeft er een viering plaats. Deze vieringen zijn laagdrempelig, zegt Nissen. „Voor veel bezoekers is het heel belangrijk om een kaarsje aan te steken. Er is geen preek, maar we staan wel stil bij een Bijbels verhaal. Daar praten we dan over: Herken je er iets van?”
Na de viering is er een rookpauze en aansluitend een broodmaaltijd. Samen eten is belangrijk, merkt Nissen op. „Ik vond het mooi dat een bezoeker tijdens zo’n maaltijd zei: „Het is lang geleden dat ik aan iemand kon vragen: Kun je de boter doorgeven?””
Geregeld komt het voor dat een van de vaste gasten van Het Kruispunt sterft. „Onze bezoekers overlijden eerder dan gemiddeld, waarbij soms overmatig alcoholgebruik een rol speelt”, zegt Garritsen. Hij wijst op een kast waarin foto’s staan van overleden dak- en thuislozen uit Nijmegen. „Op die manier worden ze niet vergeten.”
Tegenslagen
Op dagen dat de kapel niet open is, zoekt de straatpastor dak- en thuislozen op in de stad. Geregeld komt ze ook bij mensen in het ziekenhuis of in de gevangenis. Behalve de betaalde kracht zijn er zo’n twintig vrijwilligers bij Het Kruispunt betrokken. „Sommigen hebben uitgesproken religieuze motieven, maar dat geldt niet voor iedereen”, zegt Nissen.
Zelf ervaart hij het vrijwilligerswerk als verrijkend. „Ik ben hoogleraar theologie geweest. Nu realiseer ik me pas in wat voor bubbel van ogenschijnlijk geslaagde mensen ik al die tijd heb geleefd. Dit is voor mij de plek waar de kerk behoort te zijn: bij mensen die met allerlei tegenslagen te maken hebben gehad. Dit gebouw is hún kapel.”
Meer dan eens horen de vrijwilligers verhalen die hen raken. Garritsen: „Ik denk aan een jonge vrouw die was opgegroeid met twee gehandicapte broers en ouders die het leven niet aankonden. Ze had allerlei baantjes gehad, was verslaafd en dakloos geraakt, maar is ook weer uit die situatie gekomen. Daar heb ik veel respect voor. Nu heeft ze een woning.”
Nissen vindt het mooi dat bezoekers soms voor elkaar van betekenis zijn. „Er kwam een keer een dakloze jongeman binnen, die er keurig uitzag. Hij was al op verschillende plekken in Nederland geweest, maar Nijmegen was nieuw voor hem. Een van de oudere bezoekers ging hem coachen. Die vertelde hem waar hij kon slapen, maar waarschuwde ook voor bepaalde plekken. „Daar gebruiken ze bruin en wit”, zei hij. Dat ging niet over brood, maar over heroïne en cocaïne.”
Kerst
Rond Kerst zijn er in Nijmegen diverse initiatieven voor dak- en thuislozen. Zo zijn ze op eerste kerstdag onder meer welkom voor een maaltijd in de Stevenskerk. Nissen: „Wij hebben de dag ervoor een kerstlunch in onze kapel.” Voor dak- en thuislozen zijn dat belangrijke momenten, weet Garritsen. „Een bezoeker zei ooit: „Meestal liep ik met Kerst op straat en keek ik naar mensen die gezellig binnen zaten. Nu maak ik het ook eens vanbinnen mee.”
Voordat Het Kruispunt deze middag de deuren sluit, verorbert Nonica Francise nog een uitsmijter. Nadat hij geblesseerd raakte aan zijn arm, verloor hij enkele maanden geleden zijn baan bij een houtfabriek, vertelt de 40-jarige Roemeen in het Engels. Hij heeft geen inkomsten meer, en evenmin onderdak. „Een paar jongens op straat zeiden dat je hier soms kunt eten. Ik ben heel blij dat ik deze plek gevonden heb, very happy.” Om drie uur gaat hij de straat weer op. „Ik slaap buiten of ergens in een halfopen garage. Ik zoek een betere plek, want het is niet warm ’s nachts.”