Muziek
Spelen van Bachs muziek is dagelijkse kost voor dirigent en organist Rinus Verhage

Hij staat zaterdag voor het laatst op de bok bij de reformatorische oratoriumvereniging Canto di Lode. Rinus Verhage (67) dirigeert dan de ”Messiah” van Händel. Hij kijkt dankbaar terug. „Ik vind het zo bijzonder dat ik het vertrouwen van de leden van al mijn koren kreeg.”

Händels ”Messiah” op de lessenaar van het huisorgel van Rinus Verhage. ​De dirigent maakte veel kleurrijke aantekeningen in de partituur.  beeld Gert de Looze
Händels ”Messiah” op de lessenaar van het huisorgel van Rinus Verhage. ​De dirigent maakte veel kleurrijke aantekeningen in de partituur.  beeld Gert de Looze

Het liefst zou hij zich onzichtbaar maken tijdens een uitvoering, vertelt de musicus uit Sommelsdijk op het eiland Goeree-Overflakkee. „Dan kan alle aandacht naar de muziek gaan.” De bescheidenheid is zo groot, dat Verhage niet met zijn gezicht in de krant wil. „Neem maar een foto van mijn partituur van de ”Messiah”. Al die aantekeningen laten ook iets van mijzelf zien. Wat? Dat ik eindeloos blijf stoeien met een partituur.”

Wat beoogt u met al dat gestoei?

„Een componist zo goed mogelijk recht doen. Ons past enkel dienstbaarheid aan de muziek. Zoals barokspecialist Gustav Leonhardt eens zei: „Laten we onszelf niets verbeelden. We zijn slechts doorgeefluik van wat componisten hebben geschreven.”

Waar komt uw passie voor muziek vandaan?

„Er klonk thuis nooit muziek. Maar het hoofd van de lagere school in Ouddorp, meester Van Vliet, was wel dol op muziek en liet ons veel zingen. Zijn enthousiasme maakte iets bij mij los. Op mijn twaalfde ging ik op 
orgelles bij Jaap Westhoeve, de vader van mijn vriend Piet. Twee jaar later speelde ik mijn eerste kerkdienst in de hervormde kerk van Ouddorp.”

Het conservatorium was een logische stap?

„Mijn vader werkte bij de Deltawerken en ik ging vaak met hem mee. Ik wilde weg- en waterbouw gaan studeren aan de TU Delft. In de jaren zeventig mocht ik met Piet en zijn vader mee naar de Bachconcerten van Arie J. Keijzer in de Rotterdamse Doelen. Toen ik ”Wir glauben all’ an einen Gott, Vater”, BWV 740 hoorde, ging er een knop om en besloot ik om naar het conservatorium te gaan.”

Hoe reageerde uw omgeving?

„Mijn ouders schrokken, maar zeiden wel dat ik mijn hart moest volgen. Ik had inmiddels les van Jan van Dijk in Sommelsdijk. Hij vond mijn plan onrealistisch en dat begrijp ik achteraf. Uiteindelijk heb ik voorgespeeld voor Keijzer, destijds docent aan het Rotterdams Conservatorium. Hij wilde het met mij proberen in de vooropleiding.”

Orgelspelen is wat anders dan dirigeren. Hoe is uw liefde voor koorzang ontstaan?

„De adjunct-directeur van het conservatorium, Maria Kuster, adviseerde mij om ook koordirectie en kerkmuziek te gaan studeren. Om zo een goede boterham te kunnen verdienen. Ik had echter niets met koorzang. Als ik het op de radio hoorde, zette ik die uit. Achteraf ben ik Kuster erg dankbaar voor haar advies. Het dirigeren heeft de grootste plek in mijn leven gekregen. Dat bleek mij beter te liggen dan orgelspelen. Ik voel mij geen concertorganist. Om iets fatsoenlijk te kunnen spelen, moet ik hard studeren.”

Wat boeit u in het dirigeren?

„Dat je elkaar als koorleden en dirigent vindt in de passie voor muziek. Ik beschouw muziek als een van de grootste geschenken aan de mensheid. Ze is troostrijk en tilt je uit boven de dagelijkse beslommeringen. Er zijn momenten geweest dat ik absoluut geen zin had in een koorrepetitie. Vanwege moeheid of omdat ik over dingen tobde. Aan het eind van de avond ging ik meestal blij en vol energie naar huis. Dankzij de muziek. Datzelfde hoorde ik soms van koorleden.”

Waar werkte u aan tijdens koorrepetities?

„Als dirigent van de christelijke oratoriumvereniging Laudando, het kamerkoor Magnificat en de reformatorische oratoriumvereniging Canto di Lode kon ik klassieke meesterwerken uitvoeren. Ik heb veel aandacht aan de tekstuitbeelding besteed. Daarin kun je je als amateurgezelschap meten met professionele koren. Niet op het gebied van zangtechniek.

Er valt zo veel te ontdekken op het wonderlijke gebied van het samengaan van woord en toon. Neem bijvoorbeeld ”And the Glory, the Glory of the Lord” uit Händels ”Messiah”. Daarin zit al zó veel qua ritmiek, accenten en toonhoogte. Ritmisch stuwt Händel de muziek naar het woord ”Lord”. Dat krijgt de hoogste toon en de meeste tellen. Door als koorleden met elkaar de ritmiek van dergelijke teksten uit te spreken en pas daarna te zingen, krijg je meer vat op een stuk.”

Uw was ook directeur van de muziekschool in Middelharnis. Met welke missie?

„Ik wilde muziekles mogelijk maken voor álle kinderen, dus ook voor die van Jan Modaal. Het gevecht om subsidies los te peuteren heeft uiteindelijk een prachtig resultaat opgeleverd. De gemeente Goeree-Overflakkee subsidieert het muziekonderwijs ook op de basisscholen. Alle kinderen van de groepen 4 en 5 krijgen wekelijks muziekles. Het steunen van kunst is de beste besteding van onze
belastingcenten, want als iedereen muziek zou maken, zag de wereld er vrediger uit.”

Hoe vult u nu uw dagen?

„Af en toe kom ik in de Nieuwe Kerk in Zierikzee, waar ik samen met Marien Stouten organist ben van het romantische Kamorgel uit 1848. Op zaterdag zit ik vaak in de hervormde kerk van Oude-Tonge, waar ik een derde van de kerkdiensten begeleid. Het Frobeniusorgel uit 1966 heeft een vriendelijke klank, die ook tintelend fris kan zijn, maar nergens agressief is. Dat blijft genieten.

Elke dag wandel ik een uur in de polder. Het maakt mijn hoofd leeg en ik krijg er ideeën van. Ik speel steeds meer op mijn 
huispijporgel. Dagelijks zo’n vier uur en enkel werk van Bach. Als ochtendgymnastiek speel ik altijd enkele delen uit ”Das wohltemperierte Klavier”. Magistrale muziek, waarover ik mij blijf verwonderen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer