Ayaan Hirsi Ali: eerst moslim, toen atheïst, nu christen
Na jaren atheïst te zijn geweest, is Ayaan Hirsi Ali nu christen geworden. Dat schrijft het voormalige Tweede Kamerlid voor de VVD, dat in 2006 naar de Verenigde Staten emigreerde, in een essay.
De uit Somalië afkomstige Ayaan Hirsi Ali (54) vroeg in 1992 in Nederland asiel aan, dat haar ook werd verleend. In 2002 verliet ze de islam en verklaarde niet in Allah te geloven. Het jaar erna werd ze met voorkeursstemmen in de Tweede Kamer gekozen voor de VVD. Vanwege haar publieke kritiek op de islam werd ze met de dood bedreigd. Uiteindelijk emigreerde ze naar de Verenigde Staten.
In een recent geplaatst essay op de website UnHerd legt Hirsi Ali uit waarom ze nu christen is geworden. Eerst blikt ze terug op 2002, toen ze een lezing ontdekte van Bertrand Russell uit 1927 met de titel ”Waarom ik geen christen ben”. „Russells bewering dat religie voornamelijk gebaseerd is op angst vond weerklank bij mij. Ik had te lang in angst geleefd voor alle gruwelijke straffen die me te wachten stonden. Hoewel ik alle rationele redenen om in God te geloven had opgegeven, bleef die irrationele angst voor het hellevuur nog steeds hangen. Russells conclusie kwam dan ook als een opluchting: „Als ik sterf, zal ik wegrotten.””
Als atheïst dacht Hirsi Ali haar angst kwijt te raken. „Ik vond ook een geheel nieuwe vriendenkring, zo anders dan de predikers van de Moslim Broederschap, zoals je je kunt voorstellen. Hoe meer tijd ik met hen doorbracht –mensen als Christopher Hitchens en Richard Dawkins– hoe zekerder ik me voelde dat ik de juiste keuze had gemaakt. Want de atheïsten waren slim. Ze waren ook erg leuk.”
Bij het beantwoorden van de vraag waarom ze nu christen is geworden, belicht Hirsi Ali allereerst mondiale ontwikkelingen, zoals bedreigingen van de westerse beschaving. Ze wijst op „de heropleving van het autoritarisme en expansionisme van de grootmachten”, waarbij ze onder meer het Rusland van Poetin noemt. Ook spreekt ze van „de opkomst van het wereldwijde islamisme” en „de virale verspreiding van de woke-ideologie, die de morele vezels van de volgende generatie aantast”. „We kunnen”, vervolgt Hirsi Ali, „niet vechten tegen deze formidabele krachten, tenzij we de vraag kunnen beantwoorden: wat is het dat ons verenigt? Het antwoord ”God is dood!” lijkt onvoldoende”, stelt ze. „Het enige geloofwaardige antwoord ligt volgens mij in ons verlangen om de erfenis van de joods-christelijke traditie hoog te houden.” Hirsi Ali is gaan beseffen „dat Russell en mijn atheïstische vrienden door de bomen het bos niet meer zien. Het bos is de beschaving die gebouwd is op de joods-christelijke traditie; het is het verhaal van het Westen, met alle gebreken. Russells kritiek op die tegenstrijdigheden in de christelijke leer is serieus, maar heeft ook een te beperkte reikwijdte.”
Mededogen
In tegenstelling tot de islam ontgroeide het christendom zijn dogmatische stadium, aldus Hirsi Ali. „Het werd steeds duidelijker dat de leer van Christus niet alleen een afgebakende rol voor religie inhield, als iets dat losstond van de politiek. Het impliceerde ook mededogen voor de zondaar en nederigheid voor de gelovige.”
Hirsi Ali zou het echter niet eerlijk vinden om haar „omarming van het christendom” alleen toe te schrijven aan het besef dat atheïsme „een te zwakke en verdeeldheid zaaiende doctrine is om ons te versterken tegen onze dreigende vijanden. Ik heb me ook tot het christendom gewend omdat ik het leven zonder spiritueel soelaas uiteindelijk ondraaglijk vond – en zelfs bijna zelfdestructief. Het atheïsme slaagde er niet in om een eenvoudige vraag te beantwoorden: wat is de zin en het doel van het leven?”
Hirsi Ali beschouwt zichzelf nu niet langer als een afvallige moslim, maar als een „vervallen atheïst”. „Natuurlijk heb ik nog veel te leren over het christendom. Ik ontdek elke zondag een beetje meer in de kerk. Maar ik heb tijdens mijn eigen lange reis door een wildernis van angst en zelftwijfel ingezien dat er een betere manier is om met de uitdagingen van het bestaan om te gaan dan de islam of het ongeloof te bieden hadden.”