Stijgende zeespiegel dwingt tot „ongemakkelijke” maatregelen
De zeespiegelstijging noodzaakt Nederland na 2050 tot ingrijpende keuzes. Tot die tijd kunnen Rijkswaterstaat en de waterschappen volstaan met dijkversterking en kustverdediging. Maar het gaat nu al knellen bij de zoetwatervoorziening.
Het rapport ”Tussenbalans van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging”, dat de minister van Infrastructuur en Waterstaat donderdag heeft aangeboden aan de Tweede Kamer, windt er geen doekjes om. Klimaatdeskundigen hielden aanvankelijk rekening met een zeespiegelstijging van 1 meter in 2100. Dat blijkt echter te positief ingeschat. Afhankelijk van de mate waarin alle landen zich zouden houden aan het Klimaatakkoord van Parijs (2015) is volgens het KNMI maximaal 1,2 meter realistisch.
Daarbij blijft het niet; ook na 2100 zal de zeespiegelstijging nog honderden jaren naijlen. De onzekerheden zijn vooralsnog groot. Sommige scenario’s houden rekening met een zeespiegelstijging van 1 meter in 2060, andere voorzien dit pas in 2150. Het tempo daarvan hangt vooral af van de mate van opwarming en het al of niet instabiel worden van de ijskap op Antarctica. Als de ijskap versnelt zal smelten, is een stijging in 2100 van 2,5 meter niet uitgesloten.
Op de langere termijn gaat de stijging van de zeewaterspiegel wel degelijk impact hebben op de lage landen aan de zee. Wetenschappers houden rekening met een stijging van 5 tot 6 meter in 2300. Maar Nederland kan dan ook met meer dan 10 meter stijging te maken krijgen, afhankelijk van de snelheid waarmee Antarctica landijs verliest.
Maatregelen zoals onderhoud aan waterkeringen, dijkversterkingen, het opspuiten van zand bij de kust en het vasthouden van zoet water, voldoen voorlopig. Daarmee kan Nederland technisch gezien tot 3 meter zeespiegelstijging vooruit. Het rapport noemt de uitgangspositie goed. Maar met de armen over elkaar zitten is er niet bij. In de tussentijd zal het Kennisprogramma Zeespiegelstijging, initiatief van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de deltacommissaris, zoveel mogelijk kennis moeten verzamelen, om tegen 2050 de juiste maatregelen te kunnen treffen.
Niet-ontplofte mijnen
Voor het opspuiten van de stranden, zogeheten zandsuppleties, gebruikt Rijkswaterstaat tot nu toe 11 miljoen kubieke meter zand per jaar. Het is de vraag hoeveel zand na 2050 nodig is; en hoeveel er beschikbaar is. Het zandwingebied voor de kust is niet onbeperkt bruikbaar. Het is doorkruist met zeevaartroutes en er zijn zones met niet-ontplofte munitie uit de Tweede Wereldoorlog.
Het ministerie verwacht bij een zeespiegelstijging tot 3 meter 25 tot 44 miljoen kuub per jaar nodig te hebben. Ook al omdat tegen die tijd grotere zandsuppleties nodig zullen zijn langs de Zeeuwse Delta en de Waddeneilanden. Tot 2200 zal bij 5 meter zeespiegelstijging in totaal 11,7 miljard kuub zand nodig zijn om de kust op zijn plaats te houden. Per jaar is dat drie tot zes keer meer dan vandaag de dag.
Dijkversterkingen langs de kust blijven technisch mogelijk tot een zeespiegelstijging van 3 meter. Maar ook zonder zeespiegelstijging moeten dijken in het rivierengebied en de Zuid-Hollandse Delta worden opgehoogd, vooral omdat het achterland te kampen heeft met bodemdaling. Tot 2200 rekent het kennisprogramma in dit gebied met 1,5 meter inklinking. Daarnaast zal de afvoer van de Rijn en de Maas volgens de nieuwste scenario’s van de KNMI in de wintermaanden toenemen.
Beschikbaarheid
De beschikbaarheid van zoet water is op de korte termijn al een punt van zorg. Langs de kust dringt zout water binnen via het grondwater. Het gevolg daarvan is verzilting. De effecten hiervan zijn nu al merkbaar, op termijn tot 20 kilometer landinwaarts. In het Rijnmondgebied dringt een zoutwatertong vanuit zee de Rijn binnen. Het zoute water kan ’s zomers bij lage waterstanden in de rivieren al zover doordringen dat innamepunten voor zoet water moeten worden gesloten.
In alle regio’s is steeds meer zoet water nodig om de verzilting te bestrijden. Al bij 1 meter zeespiegelstijging is er niet meer genoeg beschikbaar om alle verzilte kustpolders door te spoelen met zoet water. Het IJsselmeer zal te zout worden om er drinkwater van te maken. In een droge zomer is vrijwel de gehele afvoer van de IJssel nodig om verdere verzilting van het IJsselmeer tegen te gaan.
Door zeespiegelstijging zal de verzilting alleen maar erger worden. Daarnaast kan er minder vaak zoet water worden gespuid naar de Noordzee. Er zullen meer pompen en gemalen bij moeten komen om het overtollige regen- en rivierwater af te voeren naar zee.
Nederland zal na 2050 rekening moeten houden met verregaande maatregelen. „Er zijn geen gemakkelijke oplossingen”, laat het rapport weten. Ingenieursbureau Deltares definieerde vier oplossingsrichtingen, waarvan ”beschermen open” de eenvoudigste is: doorgaan op de huidige voet. Dat kan tot 3 meter zeespiegelstijging.
Daarna zijn andere maatregelen nodig. Een van de ideeën is om de Zeeuwse delta af te sluiten van de zee, waardoor alleen aan de Noordzeekust dijkversterking nodig blijft. Deze variant bestudeert het zogeheten consortium ”beschermen gesloten”.
Als de zeespiegel verder stijgt, kan het noodzakelijk zijn een nieuwe kust aan te leggen voor de huidige kust, vooral ook om rivierwater te bergen en het indringen van zout kwelwater tegen te gaan. Achter de nieuwe kust zou dan een brakke binnenzee ontstaan. Deze oplossingsrichting heet ”zeewaartse uitbreiding”.
De meest ingrijpende optie is ”meebewegen”. Nederland moet dan met hogere zeewaterstanden leren leven, en accepteren dat er soms een overstroming plaatsheeft. De uitgewerkte resultaten van de drie consortia komen begin 2024 beschikbaar.
Buitendijks bouwen
Het Kennisprogramma Zeespiegelstijging houdt vooralsnog alle opties open. De voorgenomen investeringen in de gebieden die te maken krijgen met de gevolgen van zeespiegelstijging kosten veel geld. Ingenieursbureau Sweco heeft berekend dat tot 2050 voor 340 miljard euro aan projecten op stapel staan voor woningbouw, infrastructuur, duurzame energie, landbouw, natuurherstel en klimaatadaptatie. Veel van deze investeringen moeten minstens honderd jaar meegaan.
Het is van belang dat overheden en projectontwikkelaars niet bouwen in buitendijkse gebieden, of strak naast een dijk. Het rapport adviseert 10 tot 90 meter van de dijkvoet vandaan te blijven. Daarmee wordt voorkomen dat nieuwe gebouwen moeten verdwijnen voor ingrepen in het landschap, zoals een noodzakelijke dijkversterking.
In 2026 moeten de eindresultaten van het kennisprogramma er liggen. Dan moet ook duidelijk zijn wat de effecten van de voorgenomen maatregelen zullen zijn op scheepvaart en landbouw.
De boodschap voor nu is: „We kunnen de zeespiegelstijging technisch gezien aan. We zijn hard bezig, maar we moeten alles op alles zetten om ons land ook op termijn te blijven beschermen tegen overstromingen; en we moeten leren leven met minder zoet water.” Het tussenrapport benadrukt voortdurend dat de beste remedie om zeespiegelstijging tegen te gaan een beperking van de uitstoot van broeikasgassen is.