Column (Bart Jan Spruyt): ”De leraar is de methode”
Ons onderwijs dreigt in een vicieuze cirkel terecht te komen. Leraren die een slechte opleiding krijgen, hebben ook niets meer in handen om met gepast enthousiasme aan een nieuwe generatie door te geven.
Ik las de biografie van de dichter Martinus (”Pom”) Nijhoff, geschreven door Bart Slijper. Het is een mooi boek, dat in deze krant ongetwijfeld zal worden besproken door iemand die op dit gebied deskundiger is dan ik. Maar er staat in dit boek een passage waarover ik het hier toch alvast wil hebben. Pom had de lagere school achter de rug en zou in Zutphen het gymnasium gaan bezoeken. Maar voordat hij daar werd toegelaten, moest hij een toelatingsexamen afleggen. Hier volgen twee van de opgaven die de gymnasiast in spe moest kunnen maken:
1. (5 75/90 x 1 2/3 + 8 3/4 – 10 x 1 1/6) x 1 5/9 : 4,375.
2. Op enige koopwaren wordt 5 pct. gewonnen. Neemt men 5 pct. van de verkoop dan verkrijgt men 1,875 gld. meer dan de winst. Hoeveel bedroeg de inkoop?
Houd u dit even vast, en vergelijk de staat van het onderwijs van toen met dat van heden.
Ik sprak een universitair docent die belast is met het voorbereiden van studenten, eerstejaars rechten, op het afleggen van een taaltoets. Een taaltoets voor Nederlandse studenten – jongens en meisjes dus die het vwo hebben bezocht en zes jaar langer onderwijs hebben genoten dan Pom Nijhoff toen hij zijn toelatingsexamen aflegde.
Die eerstejaars moesten onder andere het werkwoord ”creëren” vervoegen, verleden tijd, derde persoon enkelvoud. ”Hij creëerde” dus. Schrijven we dat met twee of drie e’s, vroeg de docent. Die vraag riep veel discussie en vooral veel verkeerde antwoorden op. Toen moesten ze het woord ”politieoptreden” opschrijven. Dat was ook moeilijk, en velen schreven het fout. Zij schaamden zich overigens niet. Wanneer gebruik je deze woorden nou, en wat is het probleem als je die woorden verkeerd spelt? Je begrijpt toch wel zo ongeveer wat er wordt bedoeld?
Tussen haakjes: uit mijn eigen middelbareschooltijd herinner ik me dat sommige leerlingen aan het begin van de eerste klas de ”d-tjes” en de ”t-jes” nog niet beheersten en ook niet (meer) wisten wat het kofschip was. Die moesten op maandagmorgen een uurtje eerder komen voor bijles. Snapten ze het tegen de herfstvakantie nog niet, dan gingen ze gewoon van school. Foutloos spellen vanaf je twaalfde, dat was de norm.
Volgen, niet uitdagen
Ik sprak ook een docent, verbonden aan een onderwijsinstelling in het westen des lands, die een middag lang een workshop had gegeven over lezen en leesbevordering. Hij had zich grondig en met vreugde voorbereid, maar trof het slecht. Die ochtend hadden de christelijke en reformatorische (!) juffrouwen en schoolmeesters een soort vrije school bezocht die had besloten dat het stellen van doelen (bijvoorbeeld het doel dat je op je twaalfde het woord ”creëerde” kunt schrijven) totaal overbodig, te belastend en ongewenst was. Het onderwijs moest op een uitgangspunt gebaseerd zijn, en dat uitgangspunt waren de emoties en gevoelens van de kinderen. Volgen, niet uitdagen. Daarom mochten ze ook zowel ’s morgens als ’s middags anderhalf uur buiten spelen. De juffen en meesters waren zeer enthousiast geweest.
Voor de annalen, uitsluitend pro memorie dus, schrijf ik hier nog even op hoe christelijke opvoeding en onderwijs traditioneel geformuleerd zijn: als het aanleren van de juiste emoties en de juiste gevoelens, omdat emoties en gevoelens soms gepast, maar vaak ook zeer ongepast zijn. Op een rommelmarkt of in een kringloopwinkel zijn wellicht nog beduimelde en bestofte exemplaren te vinden van de boeken waarin dat ideaal werd uiteengezet.
Ik schrijf dit niet uit chagrijn, maar uit enthousiasme, enthousiasme voor goed onderwijs. Onderwijs dat ons niet terugwerpt op onze (zo banale) emoties en gevoelens, maar die verheft. Ons optilt, en naar iets hogers doet reiken. Onderwijs zoals onderwijzer-schrijver Pieter de Zeeuw uit Rijsoord dat gaf (mijn grootmoeder zat in Slikkerveer nog bij hem in de klas). Hij bedacht de reeks Oud Goud, waarin hij historische verhalen uit de wereldliteratuur toegankelijk navertelde voor de jeugd.
Zo kreeg de 10-jarige Frits van Oostrom ”Reinaart de Vos” in handen, een deeltje uit die serie. Van Oostrom werd later hoogleraar, en dat is slechts weinigen gegeven, en daar gaat het hier ook niet om. Wel gaat het hier om: in zijn jongste boek heeft Van Oostrom het portret van De Zeeuw laten afdrukken, als eerbetoon aan De Zeeuw „en aan al die onderwijzers aan wie ons land zoveel te danken heeft”. Een goede docent, zo vertelde Van Oostrom in zijn afscheidsoratie in mei dit jaar, kan in een jongemensenleven het verschil maken – het verschil tussen de eigen emoties en ervaringen, enerzijds, het blijven hangen in het lage en banale, en een gewekt verlangen en nieuwsgierigheid anderzijds, een gerichtheid op kennis en goede smaak.
Op de middelbare school had Van Oostrom een „onvergetelijke leraar Nederlands”, mijnheer De Zoeten, die de Reynaert opnieuw tot leven bracht en de tekst klassikaal voorlas in het oorspronkelijke Middelnederlands, „dat met wat goede wil verrassend goed te volgen bleek”. Mijnheer De Zoeten liet zijn leerlingen net iets hoger reiken – en het lukte en veranderde hun levens.
Het eerste deel van Van Oostroms boek over de Reynaert heeft als motto een uitspraak van een andere schoolmeester, Poelhekke: ”De leraar is de methode”. En dat is de kern. Er wordt ontstellend veel geklaagd en geschreven over de staat van ons onderwijs en het feitelijke analfabetisme van vele schoolverlaters. Er worden veel moeilijke woorden gebruikt en ingewikkelde methoden ontwikkeld. Maar het gaat om de leraar, met hart voor zijn vak en voor zijn leerlingen. Wat nu dreigt is een vicieuze cirkel: leraren in spe die slecht onderwijs hebben gehad, nooit hebben leren reiken, nooit zich iets hebben eigen gemaakt. En dus ook niets hebben om met gepast enthousiasme door te geven aan jonge mensen die ten diepste naar een goed verhaal snakken.
De auteur is historicus en publicist, en doceert kerkgeschiedenis aan het Hersteld Hervormd Seminarium.