Mens & samenlevingHet Gesprek
Ir. Frans Malschaert weet zich als een brandhout uit het vuur gerukt

Ze waren in calvinistisch Kinderdijk het enige rooms-katholieke gezin. Dat maakte de Malschaerts tot buitenbeentjes. Toch ziet Frans Malschaert het als Gods leiding dat hij juist daar opgroeide. „Ik werd op een bepaalde manier geraakt door de ernst die veel Kinderdijkers uitstraalden.”

Ir. Frans Malschaert. beeld Sjaak Verboom
Ir. Frans Malschaert. beeld Sjaak Verboom

Na een forse periode in een jarendertigwoning in Gorinchem te hebben gewoond, had Frans Malschaert (73) drie verlangens. Een huis met weinig onderhoud, geen tuin en een woonkamer met licht en uitzicht. De wensen kwamen samen in het appartement in Harderwijk dat hij vijf jaar geleden met echtgenote Cootje betrok. Hier heeft hij de ruimte en rust voor zijn liefhebberijen: lezen, tekenen en vooral het onderzoek van Gods Woord. „Kijk, vanuit deze stoel zie ik niets dan de lucht. Daarin hoop ik eens opgenomen te worden, mijn Heiland tegemoet.”

Niets in de woning herinnert nog aan zijn rooms-katholieke verleden. „Nee, daar heb ik radicaal afstand van genomen.”

Over ruim twee weken is het Hervormingsdag. Wat zegt deze dag u?

„Ik zou overdrijven als ik zeg dat die veel voor me betekent. Wel vind ik het belangrijk dat Luther de leer en praktijk van de Katholieke Kerk ter discussie stelde. Die waren volledig misvormd. De correctie begon overigens al veel eerder. Denk aan de bogomielen in Bulgarije, de paulicianen op de Balkan, de waldenzen in Frankrijk en Italië, wat later de hussieten in Bohemen. Je zou die groepen de evangelischen van de middeleeuwen kunnen noemen. Ik voel me ook sterk verbonden met de vreedzame wederdopers.”

Waarom?

„Zij gingen veel verder dan Luther en wilden een kerk los van de staat. Mijns inziens terecht. Ook hun doopvisie vind ik de Schriftuurlijke. Veel doopsgezinden hebben hun opvattingen moeten bekopen met de dood of verbanning, maar ze lieten zich daardoor niet afschrikken.

Het derde wat me aanspreekt bij de volgelingen van Menno Simons, is de eenvoudige toewijding. Ze verlangden ernaar om op een rustige plek hun werk zo goed mogelijk te kunnen verrichten en hun geloof te belijden. Dat zijn de dingen die ook ik belangrijk vind.”

Kreeg u dat van thuis mee?

„Dat kan ik niet zeggen. Mijn vader en moeder kwamen allebei uit een katholieke familie. Mijn moeder was heel gelovig katholiek, dat is ze tot haar overlijden in 2021 gebleven. Mijn hoop dat er bij haar een ingang zou komen voor het echte geloof, vanuit de Bijbel, is helaas niet vervuld. Mijn vader was in zijn hart liberaal. Hij volgde mijn moeder om de eenheid in het gezin te bewaren.

In 1954 verhuisden we van Dordrecht naar Kinderdijk, vanwege het werk van mijn vader. Opa Malschaert had een eigen sleepvaartbedrijf; bijna al zijn zoons volgden hem. Mijn vader, de jongste van de negen, mocht kiezen: ook een sleepboot of studeren. Hij koos voor de studie scheepsbouwkunde. Met zijn diploma ging hij aan het werk bij een bedrijf in het Belgische Temse, waar de grootste binnenvaartsleepboten werden gebouwd. Omdat mijn moeder niet in België wilde wonen, heeft hij na zijn trouwen de overstap gemaakt naar scheepsbouwer L. Smit in Kinderdijk. Daar was de Zwarte Zee gebouwd, destijds de grootste zeesleper. Mijn vader werd er hoofd van de ontwerpafdeling en is later lid geworden van de directie.”

Beseften uw ouders dat ze in Kinderdijk de enige rooms-katholieke familie zouden worden?

„Dat weet ik niet. Ze hebben me later wel verteld dat er een brief circuleerde waarin werd gewaarschuwd voor een roomse invasie. Dat geeft aan hoe daar in de jaren 50 van de vorige eeuw werd aangekeken tegen katholieken. Als kinderen gingen we het liefst gezamenlijk de straat op. Je wist nooit wat er kon gebeuren.

Ons sociale leven speelde zich grotendeels af in het buurdorp Alblasserdam. Daar was net een katholieke parochie gesticht. We gingen op de fiets naar de kerk. Dat werd door de meeste Kinderdijkers niet gewaardeerd. Ik zie nog voor me hoe op zondag in het zwart geklede groepjes in colonne over de dijk trokken. Wij moesten eromheen zien te laveren. Doordeweeks gingen we als kinderen Malschaert naar de katholieke lagere school in Alblasserdam. Dat ik ernaartoe kon, was overigens een wonder. Kort voor mijn eerste schooldag ben ik bijna verdronken.”

In de Noord?

„Nee, in de boezem achter ons huis. Tussen onze tuin en het water dumpte de werf het zaagsel van de timmerloods. Op een dag was ik daar in m’n eentje aan het spelen. Ineens zonk ik weg. Op het allerlaatste moment kon ik me met één hand vastgrijpen aan een waterstaatsmuurtje. Met uiterste krachtsinspanning wist ik me uit die drab te trekken. Hoewel ik er toen geen naam aan kon geven, heb ik op een bepaalde wijze hulp van boven ervaren. Je zou het mijn eerste Godservaring kunnen noemen. Mijn moeder was in alle staten; ik moest zonder eten naar bed. Op een gegeven moment kwam mijn vader naar boven, tilde me op en wees naar het drabbige water. „Je bent daar bijna verdronken”, zei hij. Meer niet.”

Allemaal weinig invoelend.

„Die naoorlogse opbouwgeneratie toonde niet snel emoties. Ik had prima ouders, maar mijn vader was altijd aan het werk en mijn moeder doorlopend zwanger. Een paar weken later is in een haventje voor ons huis een buurjongetje verdronken: Jantje Vlot. Samen met mijn moeder ging ik condoleren. Het kistje stond op twee stoeltjes. Dat bezoek maakte grote indruk op me, zo kort nadat de dood rakelings langs mij heen was gegaan.

Buurvrouw Van Driel was er ook. „Ach, nou is Jantje in de hel”, zei ze. Waarop mijn moeder reageerde: „Mevrouw Van Driel, dat kunt u zo niet zeggen.” Katholieken leefden met het vagevuur. Je moest het wel érg bont hebben gemaakt om in één keer naar de hel te worden verwezen. Tussen die twee vrouwen ontspon zich daarna een heel gesprek.”

Hoe ervoer u dat?

„De Kinderdijkse cultuur was totaal anders dan de katholieke stadscultuur die ik van huis uit kende. Toch kregen mijn ouders goede contacten in het dorp. Voor Van Driel en zijn vrouw hadden ze grote waardering, al was de sfeer waarin die mensen leefden hun wezensvreemd. Mijn moeder had ook regelmatig gesprekken met kruidenier Rouw. Die kwam wekelijks het boodschappenboekje ophalen.

Vooral deze man, behorend bij de Vergadering van Gelovigen, maakte indruk op me. Hij sprak over een Persoon van Wie hij hield, vanuit een Boek dat voor hem vast en zeker was. Zo hoorde ik mijn moeder nooit spreken. Die Rouwen waren echte evangelisten. Soms reden ze in een Volkswagen Kever met luidsprekers op het dak door het dorp om kinderen uit te nodigen voor een soort zondagsschool. Wij gingen daar vanzelfsprekend niet naartoe; wij waren rooms.”

Wat betekende de Rooms-Katholieke Kerk voor u?

„Al jong kreeg ik het gevoel dat ik er werd bedot. Een broer van mijn moeder was priester; een heeroom, zoals wij dat noemden. Die gaf me bij mijn eerste communie een kinderbijbel. Toen ontdekte ik dat de Bijbel veel meer bevat dan ik dacht. In de kerk hoorden we alleen de vaste Bijbellezingen uit het Romeins missaal.

Na die eerste communie, in 1957, werd ik misdienaar. Zo bewoog ik me tussen het katholieke leven, thuis en in Alblasserdam, en het calvinistische leven in Kinderdijk, dat totaal anders was. Met het onbestemde vermoeden dat er nog een hele wereld voor me zou opengaan. Ik werd op een bepaalde manier geraakt door de ernst die veel Kinderdijkers uitstraalden.

Op een dag was er een uitje van de werf. Als kinderen werden we her en der ondergebracht. Ik ging naar de familie Van Kleef, net als de Rouwen lid van de Vergadering van Gelovigen. Na de maaltijd werd er uit de Bijbel gelezen. Ik herinner me nóg de diepe eerbied waarmee dat gebeurde. Wij hádden niet eens een Bijbel.”

19734024.JPG
beeld Sjaak Verboom

Hoe was uw Godsbeeld in die jaren?

„Heel mild. Dat paste bij het katholieke klimaat. Tegelijk was het diffuus, want mijn kennis van Gods Woord was minimaal. M’n eerste Bijbel kreeg ik op de hbs, het Titus Brandsma College in Dordrecht, voor het vak godsdienst. Dan werd de katholieke leer uit de doeken gedaan. Ik had daar weinig mee, omdat ik besefte dat de antwoorden op mijn levensvragen van elders moesten komen.

Na de hbs wilde ik naar de zeevaartschool, maar mijn ouders vonden dat maar niks. Omdat ik goed kon tekenen, ben ik met een vriend naar de kunstacademie in Tilburg gegaan. Op mijn kamertje in Tilburg begon ik dat pocket-Bijbeltje van de hbs van voor tot achter door te lezen, toen nog uit meer algemene interesse. Na een halfjaar liet mijn leraar tekenen me weten dat hij me niets meer kon leren. Hij adviseerde me de studie architectuur te gaan volgen, in Delft.”

En dat advies volgde u op.

„Niet direct. Ik had nog steeds het verlangen om te gaan varen. Op advies van mijn vader monsterde ik me aan als lichtmatroos op een schip van de zogeheten wilde vaart, met Buenos Aires als eindbestemming. Om een indruk van het zeeleven op te doen. Dat was een verstandige beslissing. Onderweg sprak ik met de stuurlui. Die wilden bijna allemaal naar de wal, om meer bij hun vrouw en kinderen te zijn. Ik had nog geen verkering, maar hoopte wel te trouwen en een gezin te krijgen. Dat gaf de doorslag om dan toch maar architectuur te gaan studeren.

Eerst moest ik mijn militaire dienstplicht vervullen, onder meer in het Duitse Seedorf. Het was daar een rauwe wereld, waar enorm werd gedronken. Het was God Die me ervoor bewaarde om erin mee te gaan. Al die tijd bleef ik in mijn Bijbeltje lezen, waardoor het Godsbesef wat meer vorm kreeg. In mijn vrije tijd ging ik vaak naar het Protestants Militair Tehuis. Daar hoorde ik voor het eerst een protestantse preek, totaal anders dan ik vanuit de Katholieke Kerk gewend was. Veel dichter bij de Bijbel.

Mijn broer Theo was intussen in Delft bouwkunde gaan studeren. Tijdens een zware periode in zijn leven is hij opgevangen door de christelijke studentenvereniging Navigators. Daar kwam hij tot geloof, voor mij destijds een onbekende term. Door Theo kwam ook ik bij de Navigators terecht. Daar voelde ik me direct thuis. „Ken jij de Heere Jezus”, vroeg een medestudent. Dat kon ik niet bevestigen. „Ben je een zondaar?” Daar kon ik van harte ja op zeggen. Ik was overtuigd van mijn tekortkomingen en verlangde naar verlossing.

Bij de Navigators is me de inhoud van het Evangelie duidelijk gemaakt. Toen is de Heere Jezus écht in mijn leven gekomen en begon mijn christenleven. Een tekst die veel voor me is gaan betekenen, is Jezus’ woord: „Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij.” En Openbaring 3 vers 20: „Zie Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand mijn stem hoort en de deur opendoet, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem maaltijd houden, en hij met Mij.” De waarheid ervan heb ik persoonlijk ervaren.”

Hoe vonden uw ouders jullie verandering?

„Mijn moeder had er aanvankelijk moeite mee. Mijn vader, een zachtmoedige man, vond het prima. Hij zou ons niet snel iets verbieden. En hij zag dat de geestelijke verandering een goede uitwerking op ons had. Als de Navigators een samenkomst hadden waar ook de ouders welkom waren, ging hij met ons mee. Ik heb nooit gemerkt dat de boodschap hem iets deed, maar hij vond die bijeenkomsten wel interessant.

Als Theo en ik het weekend thuis waren, zaten we soms tot diep in de nacht met hem te praten over de dingen die ons bezighielden. Bij de Navigators leerden we dat je het Evangelie overal moet delen. Dat dééd ik ook: in de bus, in de trein, onder medestudenten en vanzelfsprekend thuis. In deze periode heb ik me laten uitschrijven bij de Katholieke Kerk. Ik begreep dat mijn nieuwe overtuiging niet te combineren viel met deze kerk.”

Wat deed deze beslissing met u?

„Niets. In mijn hart had ik al jaren eerder afscheid genomen. Er zijn vanuit de parochie geen pogingen ondernomen om me tegen te houden. Het was een administratieve kwestie. De Navigators beschouwde ik als mijn nieuwe geloofsgemeenschap. Ik zat ook veel zelfstandig in de Bijbel te lezen en teksten uit het hoofd te leren. Als ex-katholiek had ik een enorme achterstand in Bijbelkennis. Dat gaf me een drive om de schade in te halen. Ik wilde Gods Woord doorgronden en doorvorsen. De dagelijkse stille tijd is voor mij nog steeds een kostbaar goed.”

In Delft leerde u ook uw vrouw kennen?

„Ja, Cootje was verpleegster in Den Haag en bezocht de open avonden van de Navigators. Ze kwam uit een gereformeerd gezin en heeft heel veel voor me betekend. Zo’n katholieke inborst ben je niet zomaar kwijt. Bij orthodoxe gereformeerden merk je dat ze door het voorgeslacht zijn geslepen en gevormd. Mijn opa was een varensman die ten diepste niets met het geloof had. Ik was een ongevormde ziel, met ruwe kanten. God moest veel werk aan mij verrichten. En dat liet ik graag toe. „Zoals men ijzer met ijzer scherpt, zo scherpt de ene mens de ander”, zegt Salomo. Als een middel in Gods hand heeft Cootje míj geslepen.”

Hoe?

„Gewoon door hoe ze is, haar staan in het leven, haar toewijding. Ze is als een diamant: glashelder, maar als het nodig is ook hard. Dat had ik nodig. We zijn een écht paar, een setje. We hebben samen ook wonderen meegemaakt, met name rond de geboorte van de kinderen. Onze Daniël is geboren met zeven maanden en woog 1100 gram. Tot onze grote verwondering bleef hij in leven. Tijmen leek ook te vroeg te komen. Cootje heeft een paar maanden in het ziekenhuis gelegen. Tijdens het baren bleek Tijmen in een stuitligging te liggen en is met spoed een gynaecoloog opgeroepen. Blauw en bewegingloos kwam ons tweede kindje ter wereld. Overluid heb ik hem in gebed teruggegeven aan God, omdat ik dacht dat hij overleden was.

Ondertussen had de gynaecoloog Tijmen meegenomen naar een plek achter een scherm. Er waren twee verpleegsters bij, bij geval zusters van onze kerkelijke gemeente. Op een gegeven moment riep een van hen: „Je moet blijven bidden.” Dat heb ik gedaan, tot ik na meer dan tien minuten, voor mijn gevoel nog veel langer, het gehuil van een baby hoorde.

Toen we later terugkwamen bij de gynaecoloog, liet hij ons weten dat het eigenlijk onmogelijk is dat een kind dat zo ter wereld komt, niets mankeert. Toch was dat de werkelijkheid. Ik heb vaak aan de geschiedenis van Abraham en Izak moeten denken. We konden Tijmen overgeven aan de hemelse Vader en kregen hem in de weg van het wonder levend terug.”

Waar hadden jullie kerkelijk onderdak gevonden?

„In het laatste jaar van mijn studie zijn we getrouwd. Ik kreeg een baan als architect in Enkhuizen. Vanwege het vrijzinnige karakter van de gereformeerde kerk daar, sloten we ons aan bij de vrije baptistengemeente. Die kwam samen in de voormalige synagoge, later kregen we een eigen gebouw in Andijk. De gemeente speelde een actieve rol in de hulp aan vervolgde christenen in Oost-Europa. Daardoor raakte ook ik betrokken bij het smokkelen van Bijbels en het werk van stichting Dorcas, die er diaconale hulp verleende.

In 1994 beluisterde ik voor het eerst een lezingencyclus van Willem Ouweneel, over de eerste elf hoofdstukken van Genesis. Daardoor werden de goudlagen die in Gods Woord liggen opgesloten veel meer voor me geopend. We woonden inmiddels in Gorichem. Na verloop van tijd hebben we ons aangesloten bij de vergadering van gelovigen in Gorinchem. In die kring voelde ik me thuis.”

Ook de evangelische wereld verschoof in de achterliggende decennia sterk. Vond u dat moeilijk?

„Ik heb die verschuiving niet zo tot me laten doordringen, omdat ik de tegengestelde beweging maakte. Steeds dichter naar Gods Woord toe. Dat is mijn enige houvast en mijn vaste kompas. Ik ging ook spreken in de vergadering; de eerste keer over het offer van de rode vaars. In de oudtestamentische offerdienst is heel het verzoeningswerk van Christus al afgebeeld.”

Wat is voor u de centrale boodschap van de Bijbel?

„Dat God in een wereld die zich sinds Adam van Hem afkeert, redding heeft willen brengen door Christus, Zijn Zoon. Het christelijk geloof is niet in de eerste plaats een leer maar een Persoon. Op iedere bladzijde van de Bijbel is Jezus te vinden, als je Hem er maar in zoekt.”

Je moet net zo lang op een tekst kloppen tot Christus eruit tevoorschijn komt, zei Luther.

„Is dat zo? Dat wist ik niet, maar ik ben het er roerend mee eens. Het had een uitspraak van mezelf kunnen zijn.”

Hoe beleeft u deze tijd; als bedreigend?

„Nee, als gelovige hoef je een tijd nooit als bedreigend te zien, omdat je geborgen bent in de Heere Jezus. Ik probeer dagelijks met Hem te wandelen en zie uit naar Zijn toekomst. Dan zullen we Hem van aangezicht tot aangezicht zien. Dat is voor mij de kern van de eeuwige heerlijkheid. Waar Hij is, daar is het goed.

Het lijkt me ook geweldig om verenigd te zijn met alle andere broeders en zusters, van over de hele wereld. Mensen die als een brandhout uit het vuur zijn gerukt. Ja, zo zie ik mezelf. Door genade uit het vuur gered.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer