Ik sta bij een kruising bij de hoofdweg in Bishoftu. Op een kleed voor me liggen zo’n vijftig geitenkoppen en een berg geitenlevers, die eruit zien als roze lapjes vlees. Deze keer tref ik het: de koppen en longen zijn net afgeleverd en dus nog vers. Ook al zijn ze overdekt met talloze vliegen, ze stinken nog niet.
De verkoper haalt z’n rekenmachine voor de dag –hoofdrekenen kunnen veel mensen hier niet– en komt uit op een bedrag van 100 birr, omgerekend zo’n anderhalve euro.
Geitenkoppen zien er luguber uit en ook lever is niet mijn lievelingsgerecht, dus wat bezielt mij om ze aan te schaffen?
Dat doe ik voor mijn hond, Fundisha. Veel Ethiopische honden lusten op z’n tijd injerra: een zurige pannenkoek, gemaakt van de graansoort teff, het nationale hoofdgerecht. Ook een bakje groente werken ze moeiteloos weg. Fundisha is echter 100 procent antivegetariër: hij eet louter en alleen vlees.
Wat betekent dat ik er een paar keer per week op uit ga om dat vlees voor hem op te scharrelen. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Je weet nooit of en hoe laat de geitenkoppen bij de hoofdweg arriveren en ze zijn meestal snel uitverkocht.Wat ook kan: bij slagerijtjes in de buurt vragen om slachtafval. Alleen zijn slagers hier twee dagen per week dicht: Ethiopisch-orthodoxe mensen eten op woensdag en vrijdag geen vlees. En op de andere dagen is de kans groot dat een ander baasje me is voor geweest.
Weet ik een paar kilo slachtafval op de kop te tikken, dan zitten er soms mals ogende stukken tussen. Maar geregeld bestaat de inhoud van het broze plastic zakje vooral uit repen vet en darmen, al dan niet met inhoud. Daar laat Fundisha de helft van liggen.
Doe ik eigenlijk niet te veel moeite? Die vraag komt soms bij me op. Fundisha zwerft dagelijks rond in de buurt en treft dan het nodige eetbaars aan. Er wordt bijvoorbeeld naast de heg van onze school geregeld een koe geslacht, gewoon in de open lucht. Je kunt hier dus zomaar over een schedel struikelen, of over een afgekloven achterpoot. Ik vermoed dat Fundisha op eigen kracht zou kunnen overleven. Maar ja, een goede baas geeft z’n hond te eten.
Een paar weken geleden nam een collega me mee naar een markt aan de andere kant van de stad. Daar blijken een paar dames te zitten die iedere middag een rijk assortiment in de aanbieding hebben: geitenkoppen, -levers, -kelen en (sorry dat ik het zeg) edele delen. Met plezier rijd ik daar nu één of twee keer per week heen; het bespaart me heel wat zoektijd. En Fundisha eet gretiger dan ooit.